Plan: | Zangvogelweg 140 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00179-0201 |
Medio 2016 is het pand aan de Zangvogelweg 140 gekocht door een ontwikkelaar, die vervolgens het initiatief heeft genomen om het bestaande gebouw te slopen en woningbouw te realiseren.
In mei 2016 heeft het college de 'Strategie Sociale Woningbouw' vastgesteld. In dit document zijn veertig zoeklocaties aangewezen voor de realisatie van de sociale woningbouwopgave. De locatie van het voormalige ROC schoolgebouw aan de Zangvogelweg 140 is een van deze 40 aangewezen locaties. De gemeenteraad heeft daarnaast op 23 mei 2017 de uitwerking van de strategie sociale woningbouw vastgesteld. Met het vaststellen van deze strategie is ook vastgesteld dat op elke locatie een verplicht percentage sociale woningbouw moet worden gerealiseerd van 35%. Op deze locatie wordt daar invulling aan gegeven.
Verder levert de nieuwbouw van 165 woningen in de vorm van appartementen op deze locatie een belangrijke bijdrage aan de totale woningbouwopgave van 13.000 woningen tot aan 2030.
In het coalitieakkoord wordt ook ingezet op het verdichten van de bestaande stad, onder andere door hoogbouw. Hoogbouw kan helpen om strategisch met de beperkte ruimte om te gaan. Hierbij is het doel om de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken, kan de benodigde groei van wonen, werken en andere voorzieningen worden gefaciliteerd en voldoende en geschikte woon- en werkruimte worden geboden met bijbehorende voorzieningen en groen. In dit kader is een hoogbouwvisie opgesteld. Deze biedt een ruimtelijk afwegingskader waarmee in de verschillende ontwikkelingen wordt beoordeeld of en hoe hoogbouw een rol kan spelen.
Met de hoogbouwvisie wordt met name ingezet op het feit dat hoogbouw moet bijdragen aan de Amersfoortse ambities van een groeiende, duurzame en inclusieve stad. Met een hoogbouw effect rapportage zullen deze ambities en de invloed van een gebouw op de omgeving (bijvoorbeeld zon, schaduwwerking, windhinder, bereikbaarheid en parkeren) getoetst worden. Daarnaast spreekt deze hoogbouwvisie zich uit over generieke beeldkwaliteitsaspecten waaraan hoogbouw altijd moet voldoen. Ze zijn aanvullend op het bestaande welstandsbeleid.
Om voortgang te houden in de woningbouwproductie, heeft de raad vooruitlopend op het vaststellen van de hoogbouwvisie op 19 februari 2019 de ruimtelijke randvoorwaarden vastgesteld. Vervolgens heeft de raad op 2 juli 2019 de startnotitie bestemmingsplan Zangvogelweg 140 vastgesteld. Dit besluit was het startsein voor het opstellen van het nu voorliggende bestemmingsplan.
Om het plan te kunnen realiseren wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld volgens artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Dit bestemmingsplan is volgens een voor Amersfoort uniforme systematiek opgesteld. Verder is voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van bestemmingsplannen (het bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard - informatie model ruimtelijke ordening - gemaakt).
Daarnaast worden er, vooruitlopend op de in aantocht zijnde Omgevingswet, regels aan het bestemmingsplan toegevoegd die niet alleen betrekking hebben op een goede ruimtelijke ordening maar ook op een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De Omgevingswet wil nieuwe, duurzame ontwikkelingen in de samenleving mogelijk maken en wettelijk ondersteunen. Ondanks dat de Omgevingswet pas (volgens de huidige planning) in 2021 in werking treedt is het nu al mogelijk om gebruik te maken van de mogelijkheden van deze wet. Voor Amersfoort is dit mogelijk omdat Amersfoort met haar hele grondgebied is aangewezen als experimenteergebied op basis van de Crisis en herstelwet (15e tranche). Hier zullen we nader op in gaan in hoofdstuk 6
Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte - Omgevingswet van deze toelichting.
Het perceel Zangvolgelweg (verder: het plangebied) grenst aan de noordzijde aan de Van Randwijcklaan, aan de oostzijde aan de Zangvogelweg en het Valleikanaal grenst aan de westzijde van het perceel. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 0,9 hectare.
Het plangebied ligt aan de noordoostkant van Amersfoort, oostelijk van de Ringweg Kruiskamp.
Binnen het plangebied bevindt zich nu een schoolgebouw, voorheen in gebruik bij ROC Midden Nederland. Dit pand dient nu als tijdelijke huisvesting voor het Stedelijk Gymnasium Johan van Oldenbarnevelt (JvO).
Ligging en begrenzing plangebied
In het nu nog geldende bestemmingsplan 'Amersfoort-oost' (vastgesteld 2 oktober 2012) heeft dit perceel de bestemming 'Maatschappelijk' met een functieaanduiding 'onderwijs'. De op dit moment toegestane bouwhoogte is deels 1 bouwlaag en deels 2 of 3 bouwlagen, conform de bestaande situatie. Verder heeft het perceel aan de zuidzijde de bestemmingen 'Sport' en 'Groen'. De groenbestemming geldt voor een gedeelte was ingericht als groenvoorziening, de op de plaats van de sportbestemming was een kanovereniging gevestigd.
Daarnaast ligt de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie categorie 4' op het perceel.
Uitsnede uit geldend bestemmingsplan 'Amersfoort-oost'
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders voor het bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De omgevingsaspecten, met name ten aanzien van milieu, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. In hoofdstuk 6 wordt in gegaan op de in aantocht zijnde Omgevingswet en de verbrede reikwijdte van dit bestemmingsplan. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 7. Tot slot behandelt hoofdstuk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.
De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.
Binnen het plangebied bevond zich een schoolgebouw, voorheen in gebruik bij ROC Midden Nederland. Daarna is het pand tijdelijk in gebruik geweest als tijdelijke huisvesting voor het Stedelijk Gymnasium Johan van Oldenbarnevelt (JvO).
Inmiddels wordt/is de de bestaande bebouwing gesloopt.
Vogelvluchtfoto van de situatie in het plangebied voor de start van de sloop
Wonen
Binnen het plangebied zijn op dit moment geen woningen aanwezig. De woningen aan de oostzijde van het plangebied liggen het dichtst bij, maar op iets grotere afstand liggen ook aan de zuid- en westzijde van het plangebied woningen. Voor het grootste deel bestaan deze woningen uit appartementen.
Uitsnede uit het geldende bestemmingsplan, met in geel de woningen.
Bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor.
De enige vorm van bedrijvigheid in de omgeving bestaat uit beroepen of bedrijven aan huis. Het gaat hier om bedrijfjes in woningen of in bijbehorende bouwwerken van woningen, waarbij de bedrijfsdoeleinden ondergeschikt zijn aan de woonbestemming. Voorbeelden hiervan zijn kleine kantoren of ontwerpstudio’s.
Maatschappelijke en sportvoorzieningen
Het plangebied ligt in een strook met maatschappelijke voorzieningen. Het betreft vooral scholen. Nog net binnen het plangebied, aan de zuidzijde, ligt een gebouwtje dat in gebruik was bij een kanovereniging. Direct grenzend aan het plangebied, aan de zuidzijde, ligt een sporthal.
Groen en water
De groenzone aan de westzijde van het plangebied is de oever van het Valleikanaal. Water uit de Geldse Vallei stroomt via het Valleikanaal en de Eem richting het noorden. Het Valleikanaal heeft hiermee een zeer belangrijke waterbergende functie, zonder Valleikanaal zou de Gelderse Vallei regelmatig onder water staan.
Daarnaast vervult het Valleikanaal een belangrijke ecologische en recreatieve functie. Veel planten en dieren vinden het prettig om langs of in het water te leven, waardoor het Valleikanaal als een doort groen/blauw lint de natuur in Eemland verbindt met de natuur in de Gelderse Vallei. Verder kan langs het kanaal worden gewandeld of gefietst. Het Valleikanaal is in diverse beleidsstukken aangewezen als ecologische hoofdstructuur.
De oevers van het Valleikanaal hebben in het huidige bestemmingsplan een groenbestemming, aangevuld met een aanduiding "waarde-ecologie". Met de aanduiding worden de oevers beschermd tegen ontwikkelingen en wordt de ecologische hoofdstructuur zichtbaar gemaakt.
Verkeer- en parkeervoorzieningen
Het plangebied wordt ontsloten door de Zangvogelweg. Het plangebied heeft een rechtstreekse inrit op de Zangvogelweg. Op het terrein van het schoolgebouw is een parkeerplaats aanwezig die werd/wordt gebruikt door scholieren, medewerkers en bezoekers van de school.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor
het bestemmingsplan. Het beleid vormt het kader van toetsing voor de nieuwe ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk enkel aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het relevante provinciaal- en rijksbeleid heeft vooral betrekking op milieuaspecten en komt aan de orde in Hoofdstuk 5
Omgevingsaspecten.
De ontwikkeling van een voormalige schoollocatie naar een woonlocatie ten behoeve van 165 woningen is een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. Daarmee voldoet dit plan aan de voorwaarden van de procedure behorende bij model 2 (volgens de notitie 'Rol van de raad in RO procedures) De ontwikkeling is belangrijk omdat de vraag naar woningen groot is en met de bouw van 165 appartementen een bijdrage wordt geleverd aan de voorraad woningen in Amersfoort.
Op 2 juli 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Dit houdt dat wanneer een concept-ontwerpbestemmingsplan klaar, dit om advies naar de betrokken vooroverlegpartners wordt gestuurd. Eventuele opmerkingen van de vooroverlegpartners worden verwerkt en vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er wordt geen inspraak gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op 2 juli 2019 de startnotitie bestemmingsplan ROC Zangvogelweg vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders, randvoorwaarden en opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Verder beschrijft de startnotitie het proces om te komen tot een vastgesteld bestemmingsplan voor de locatie Zangvogelweg 140.
Op 16 juli 2019 heeft de raad de gemeentelijke hoogbouwvisie vastgesteld. Daarin zijn bijvoorbeeld gebieden aangewezen waar hoogbouw wordt aangemoedigd. De zone langs het Valleikanaal is een van de gebieden / lijnen waarlangs hoogbouw volgens de visie wordt aangemoedigd.
Kaart 8 uit Hoogbouwvisie Amersfoot, met plangebied in rood aangegeven
De ruimtelijke randvoorwaarden voor de Zangvogelweg 140 zijn door de raad vastgesteld. Dit besluit is genomen vooruitlopend op het vaststellen van de hoogbouwvisie voor Amersfoort. Het plan voor de Zangvogelweg is op hoofdlijnen getoetst aan de Amersfoortse ambities groen, duurzaam en inclusief en vastgesteld is dat het hiermee in overeenstemming is. Verder is voor deze ontwikkeling nog een hoogbouw effectrapportage opgesteld waarin de resultaten van onderzoek naar aspecten als zon, schaduwwerking, windhinder, bereikbaarheid en parkeren worden opgenomen. Meer hierover is te lezen in hoofdstuk 4 Planbeschrijving.
De gemeenteraad heeft de ruimtelijke randvoorwaarden voor de Zangvogelweg in de vergadering van 19 februari 2019 vastgesteld. Op dat moment was het Deltaplan Wonen nog niet vastgesteld. Er is met dit beleid daarom geen rekening gehouden in dit bestemmingsplan. Wel wordt er sociale huur gerealiseerd binnen het plangebied.
Bij het besluit van 19 februari 2019 is de motie 'sociale huur mengen met andere appartementen Zangvogelweg 140' (2019-018M) aangenomen. Deze motie geeft de volgende opdracht aan het college:
Volgens het ontwerp bouwplan worden er in totaal 165 appartementen gerealiseerd. Hiervan is 35% sociale huur, wat neerkomt op 58 appartementen. In het woongebouw van 7 bouwlagen worden in totaal 49 sociale huurappartementen gerealiseerd. In het andere woongebouw worden 9 sociale huur appartementen gemengd met andere categorieën, dit kan huur zijn of koop of een combinatie daarvan. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie 2019-018M voor de Zangvogelweg 140 en wordt deels toch invulling gegeven aan de uitgangspunten uit het Deltaplan Wonen.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het realiseren van 165 appartementen op de locatie Zangvogelweg 140, past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden. Het project draagt met name bij aan het vergroten van een gevarieerd woonaanbod.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat.
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee wordt de positie als stedelijk hart van de regio versterkt.
Strategie sociale woningbouw
Amersfoort kent een grote vraag naar betaalbare huurwoningen en een teruglopende huurwoningenvoorraad. De wachttijden voor een huurwoning lopen op en ook de vraag naar woningen voor urgente groepen wordt groter, door toename van het aantal statushouders en door veranderingen in de zorg die maken dat mensen steeds vaker zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. In november 2015 hebben gemeenteraadsleden zich bij de raadspeiling 'Prioritering en inzet woonopgaven' positief uitgelaten over uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen, een meer actieve en interveniërende rol van de gemeente en de bijbehorende financiële middelen.
Op 24 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan de hand van de uitkomsten van de peiling het strategiedocument Sociale Woningbouw vastgesteld en de opgave voor sociale huurwoningen tot 2021 bepaald. Volgens dit document zet Amersfoort in op het vinden van huisvesting voor zo'n 2.000 huishoudens. We doen dit door: 'het omzetten van leegstaande kantoren naar woningen en nieuwbouw op bestaande en nieuwe plekken in de stad. Ook verkent de gemeente de mogelijkheden om in de bestaande voorraad sociale huurwoningen oplossingen te vinden, bijvoorbeeld door de doorstroom van scheefwoners te verbeteren'. Daarbij is de kanttekening opgenomen, dat het toevoegen van 2.000 woningen een ambitieuze opgave is omdat deze grotendeels gevonden moeten worden op locaties en in leegstaand vastgoed die geen eigendom van de gemeente zijn. De gemeente zoekt daarom samenwerking met partijen in de stad en kiest voor een aanpak waarbij we stapsgewijs werken aan de meest kansrijke oplossingen.
In het strategie document Sociale Woningbouw is een veertigtal zoeklocaties aangewezen voor de realisatie van de sociale woningbouwopgave. De locatie van de ROC Zangvogelweg is er daar één van.
Raadsbesluit 23 mei 2017: uitwerking strategie sociale woningbouw
Op 23 mei 2017 heeft de raad besloten (besluit nr. 5491664) bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 procent sociale huurwoningen te verplichten. Door enerzijds meer (dwingende) instrumenten in te zetten en anderzijds stimuleringsmaatregelen in te zetten, geven we de bouw van sociale huurwoningen op de herontwikkelingslocaties een stevige impuls.
Kwaliteitseisen
Voor een duurzame stad is het nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.
Wettelijk kader
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling aan de Zangvogelweg 140 te Amersfoort de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.
Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de locatie Zangvogelweg 140, nodig.
Figuur : Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")
2013-2019 | 2020-2029 | 2030-2039 | Totaal | |
Huishoudens | 5.100 | 8.000 | 7.700 | 20.800 |
730 won p.j. | 800 won p.j. | 770 won p.j. |
Voor een verdere onderbouwing van de woningbehoefte en dan met name de behoefte aan sociale woningbouw wordt verwezen naar paragraaf 3.7 Woonvisie Amersfoort
2011-2020.
Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.
De ontwikkeling aan de Zangvogelweg 140 voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van herontwikkeling gebruik van beschikbare gronden binnen het bestaande stedelijke gebied. Een voormalig schoolgebouw wordt gesloopt ten behoeve van de realisatie van een woonlocatie voor (sociale) woningbouw.
Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.
Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.
Conclusie woningbehoefte
Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van het perceel Zangvogelweg 140 een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan (sociale huur) woningen in Amersfoort. Dit past uitstekend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.
In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De 165 appartementen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt krijgen de bestemming 'Wonen - 4'. In de regels van deze bestemming wordt ook de mogelijkheid opgenomen voor het uitoefenen van een bedrijf- of beroep aan huis. Omdat het in dit geval om een specifieke woonlocatie gaat, is dit het enige aspect vanuit de Visie Werklocaties dat wordt meegenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Voor de herontwikkeling van een voormalige schoollocatie naar een woonlocatie moet worden voldaan aan de parkeernormen. De ontwikkelaar wil volgens de aangenomen motie 'Parkeernorm omlaag in ruil voor schone mobiliteit' (2019-010M) op de locatie schone mobiliteit introduceren door de inzet van deelauto's (mobility- as a service). De ontwikkelaar heeft aangegeven circa 3 a 4 deelauto's te willen inzetten. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.4 Verkeer en parkeren.
In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met
de stad.
In 2016 is de Groenvisie vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.
Doelen van de Groenvisie
In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema’s doelen geformuleerd. Deze worden hieronder kort samengevat.
Bij al deze thema’s uit de Groenvisie zijn dilemma’s te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en wordt nog gewerkt aan een Groenstructuurkaart.
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.
Het plan voor de herinrichting van de openbare ruimte is in ontwikkeling. Op dit moment is er nog geen definitief inrichtingsplan is. Wel zijn de uitgangspunten voor de inrichting van de ruimte tussen de bebouwing bekend.
De inrichting is een vergroening van de plek t.o.v. de huidige situatie en is duurzaam en klimaatbestendig. Door te kiezen voor hoogbouw, ontstaat er meer ruimte voor groen tussen de gebouwen. Er wordt rekening gehouden met waterberging (in de waterpoel) en piekafvoeren (richting het Valleikanaal).
Bomen en groen zijn de longen van de stad, daar draagt de ontwikkeling van dit groen aan bij. Door de verkoelende en beschutte werking van het groen, wordt een prettige verblijfsruimte gemaakt. De ruimte tussen de twee gebouwen, op de parkeerlaag, wordt ingericht als een tuinachtige binnenplaats. Door het geheel glooiend in te richten, wordt een subtiele overgang gemaakt naar het Valleikanaal. Ook geven de glooiingen ruimte voor wortels van bomen, heesters en grassen. De tuinachtige sfeer in de binnentuin loopt over in meer landschappelijke vormen richting het Valleikanaal, met bijvoorbeeld een poel.
Om te bepalen welke bomen er nu in het plangebied aanwezig zijn en welke kunnen worden behouden, is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd (zie bijlage 1). Daaruit blijkt dat alle bomen (in totaal 66 stuks) in principe gehandhaafd kunnen worden, met uitzondering van de bomen die in de bouwput komen te staan, dit zijn 20 stuks en 1 afgekeurde boom. Bij de bomen die worden gehandhaafd moet men wel voorzichtig zijn, vooral met het wortelgestel. Een bomenwacht die de graafwerkzaamheden begeleidt en een werkplan kan schrijven “hoe om te gaan met de bomen” is een must.
De te rooijen bomen worden in de nieuwe situatie gecompenseerd. Hiervoor is ruimte gemaakt binnen het inrichtingsplan.
Afbeelding concept inrichtingsplan, IMOSS, stedenbouw, landschap buitenruimte
Welstandsnota
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.
De locatie Zangvogelweg 140 ligt in het welstandsgebied 'Wederopbouw in bloembladconcept'. Kenmerkend voor dit type gebied is dat de bebouwing, verkaveling, openbare ruimte, voorzieningen en groen in samenhang met elkaar zijn ontworpen. De woningblokken staan veelal vrij in het groen en zijn georiënteerd op de zon, zodat zij licht, lucht en ruimte in huis brengen. De centraal geclusterde voorzieningen, zoals winkels, kerken en scholen komen voort uit de naoorlogse wijkgedachte: de wijk is de primaire, veilige woonomgeving, waarbinnen voor alle bewoners de dagelijkse voorzieningen aanwezig zijn. Kenmerkend voor de structuur van de deze gebieden is de planmatige opzet met een duidelijk hiërarchisch opgezet wegenpatroon met brede profielen, robuuste groenstructuren en flankerende (middel)hoogbouw. Rond deze wegen en voorzieningenzones liggen kleinschalige woonbuurten met rustige woonstraten, woonerven en –paden of een eigen groene centrale ruimte.
Uitsnede uit de Welstandskaart 2017 met rood omcirkeld de locatie Zangvogelweg 140. De gebieden met een gele kleur zijn de gebieden die horen bij het gebiedstype 'Wederopbouw in bloembladconcept'.
De architectuur kenmerkt zich door soberheid en een doordachte herhaling van gestandaardiseerde elementen, waarbij ritmiek en lijnenspel essentieel zijn. Materialisatie, etagescheidingen, puien, balkons en kozijnen bepalen de geleding. De gestapelde bouw heeft veelal een duidelijke plint waarin de entrees, bergingen of souterrains zijn opgenomen. Daarboven bevinden zich de repeterende gevelvlakken. Woningen of woongebouwen hebben soms geen uitgesproken voor- of achterkant.
Voorliggend bestemmingsplan voor de bouw van 165 appartementen in is in overeenstemming met het geldende beleid.
In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven aan de hand van een aantal aspecten zoals wonen, stedenbouw, verkeer, parkeren en groen.
Met de herontwikkeling van de voormalige schoollocatie aan de Zangvogelweg worden 165 appartementen binnenstedelijk toegevoegd van verschillende oppervlaktes. In het woningbouwprogramma zijn 58 sociale huurwoningen opgenomen (35% van het totaal).
Binnen hret plan worden 3 typen appartementen ontwikkeld, die verschillende doelgroepen kan bedienen:
- Type B: 85-95 m2 GBO | 100-110 m2 BVO
- Type C: 73 m2 GBO | 79 m2 BVO
- Type D: 42-44 m2 GBO | 49 m2 BVO
In onderstaande afbeelding is een overzicht van de verschillende woningtypes weergegeven (Afbeelding uit Hoogbouw Effect Rapportage van Imoss)
Binnen het plangebied worden 2 gebouwen gerealiseerd. Deze gebouwen bestaan uit 7 en 19 bouwlagen en hebben een (maximale) bouwhoogte van respectievelijk circa 23 meter en 60 meter.
Voorafgaand aan het opstellen van concrete ruimtelijke randvoorwaarden is de ligging en context van het plangebied in beeld gebracht en is het bestaande beleidskader geanalyseerd. Daaruit zijn een aantal stedenbouwkundige en landschappelijke ambities gevolgd. Deze ambities zijn samengevoegd in de ruimtelijke visie voor het plangebied. De ambities voor de stedenbouwkundige en landschappelijk inpassing uit de ruimtelijke visie zijn uitgewerkt naar ruimtelijke randvoorwaarden als het gaat om massa, programma, bereikbaarheid en parkeren, duurzaamheid , architectuur, buitenruimte en architectuur (zie bijlage 2).
De belangrijkste uitgangspunten van deze visie zijn:
Ruimtelijke visie op het plangebied
De in de vorige paragraaf vervatte uitgangspunten hebben geleid tot een uitgewerkt plan. Dit plan kenmerkt zich door:
Massa
Programma
Bereikbaarheid en parkeren
Duurzaamheid
Architectuur
Buitenruimte
Ecologie
Deze randvoorwaarden hebben geresulteerd in het in bijlage opgenomen Voorlopig Ontwerp.
Vogelvlucht nieuwe situatie van 01-10 architecten
In de hoogbouwvisie wordt een duidelijk onderscheid gemaakt wanneer er sprake is van middelhoogbouw, hoogbouw en hoogbouw+.
De invulling van de locatie aan de Zangvogelweg 140 bestaat uit twee gebouwen. Het lage gebouw (7 lagen) valt onder middelhoogbouw. Het hoge gebouw (19 lagen) valt onder hoogbouw+.
In de Hoogbouwvisie van de Gemeente Amersfoort worden een aantal gebieden genoemd waar hoogbouw wordt aangemoedigd. De lijn van het Valleikanaal is één van de lijnen in de stad waar hoogbouw door de gemeente wordt aangemoedigd. In de Hoogbouwvisie staat dat deze lijnen in de stad door hun structuur en omvang vaak open ruimten bevatten waardoor hoogbouw daar goed kan passen.
Om te kunnen beoordelen of de beoogde hoogbouw ook daadwerkelijk op deze locatie is in te passen, moet een Hoogbouw Effect Rapportage (HER) worden opgesteld. In bijlage 3 is de HER voor de Zangvogelweg 140 opgenomen. Daarin is aan de hand van 3 thema's beoordeeld of hoogbouw op deze locatie verantwoord is:
Daarnaast zijn volgende algemene constateringen te doen:
Ten aanzien van de privacy wordt in de HER het volgende gesteld:
Door de toename van de bouwmassa in delen van het plangebied en het permanentere karakter van gebruik (wonen betreft een 24-uurs gebruikskarakter terwijl onderwijsgebouwen overwegend overdag en (deels) ‘s avond worden aangewend, dit zowel door de week als in het weekend) is er sprake van een mogelijke afname van privacy voor objecten in de omgeving.
De nieuwe onderlinge afstanden zijn dermate dat er redelijkwijs geen grote afbreuk aan privacy van de bestaande bebouwing.
Uit de HER blijkt dat deze hoogbouw op deze locatie past binnen de Amersfoortse hoogbouwvisie.
Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied zal toenemen. De ontsluiting van het plangebied is en was aan de Zangvogelweg in het noordelijk deel van het plangebied. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.
Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.
De planlocatie heeft twee entree’s voor autoverkeer. De noordelijke entree biedt toegang tot bezoekersparkeren en het ondergrondse bewonersparkeren. De zuidelijke entree ontsluit nog meer bezoekersparkeerplekken. Parkeren vindt volledig plaats op eigen terrein. Het aantal parkeerplekken is afgestemd op de gemeentelijke parkeernormen voor niet-grondgebonden woningen. Voor de sociale huurwoningen is rekening gehouden met een parkeernorm van 0,9 parkeerplekken per sociale huurwoning (voor woningen van 50-80 m2 BVO ). Voor woningen tot 50 m2 BVO geldt een lagere norm van 0,8 per woning.
Een deel van de totale parkeereis wordt opgelost door deelauto's. Iedere deelauto vervangt 5 parkeerplaatsen. In totaal worden 5 deelauto's ingezet. Omdat de deelauto's zelf ook op eigen terrein geparkeerd moeten worden, levert de inzet van 5 deelauto's een nettoverlaging van de parkeereis van 20 parkeerplaatsen op.
De parkeervoorzieningen voor fietsers zijn verdeeld over de parkeerkelder, de woongebouwen en op het dek. In de parkeerkelder kunnen bewoners hun fiets stallen. Daarnaast zijn in beide gebouwen een gemeenschappelijke inpandige fietsenstalling aanwezig op begane grond. Bezoekers parkeren hun fiets op het dek, nabij de entree’s van de gebouwen. Het fietsparkeren op het dek wordt geïntegreerd in de maaiveld inrichting.
De inrichting is een vergroening van de plek ten opzichte van de huidige situatie en is duurzaam en klimaatbestendig. Dit doordat de nieuwbouw een kleinere footprint heeft dan het voormalige schoolgebouw. Ook wordt de buitenruimte rondom en tussen de nieuwe gebouwen door middel van een dek (de 'binnentuin') op een groene manier heringericht. De ruimte tussen de twee gebouwen, op de parkeerlaag, wordt ingericht als een tuinachtige binnenplaats. Door het geheel glooiend in te richten, wordt een subtiele overgang gemaakt naar het Valleikanaal. Ook geven de glooiingen ruimte voor wortels van bomen, heesters en grassen. De tuinachtige sfeer in de binnentuin loopt over in meer landschappelijke vormen richting het Valleikanaal, met bijvoorbeeld een poel.
Het dek ligt iets verhoogd ten opzicht van het maaiveld. Op deze manier wordt onderscheid gemaakt tussen openbaar en privé. De verhoging wordt ingekleed met groen en glooiingen en heeft een groen karakter. Ook is zicht richting het Valleikanaal nog mogelijk. Voor de exacte begrenzing tussen openbaar en privé is verdere uitwerking van het plan noodzakelijk.
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand stillbeginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of - kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Dit provinciale plan is toegelicht in paragraaf 5.1.1 Bodem- water- en milieuplan 2016-2021.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Enige tijd geleden werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken zijn vastgelegd in het gemeentelijke rioleringsplan 2012-2021.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is door de initiatiefnemer een watertoets uitgevoerd. Zie bijlage 5. De beoordeling is als volgt:
“In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.”
Als waterschap willen we graag meegeven dat we de aandacht voor de groene verbinding met het Valleikanaal en het versterken van de recreatiemogelijkheden hierlangs waarderen. Uitgangspunten voor ons hierbij zijn dat de onderhoudszone langs het kanaal gehandhaafd blijft en het hemelwater gebufferd wordt, zoals ook al in het plan benoemd wordt. Verder neemt het totale oppervlak verharding binnen het plangebied af, wat met oog op de waterhuishouding ook een mooie ontwikkeling is.
Wat betreft de watertoets zijn we als waterschap dan ook akkoord met het concept bestemmingsplan.
In de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) staan luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht. Een voorgenomen ontwikkeling is onder andere inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit als de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Binnen het plangebied worden 150 woningen mogelijk gemaakt. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM grens. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing. De herontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering om de bestemming wonen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Overigens wordt in de omgeving van het plan ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Zie voor de situatie ter plekke www.nsl-monitoring.nl.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.
In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het doorgaande spoor door Amersfoort. De afstand tot het spoor is ongeveer 800 meter. Opgemerkt wordt dat het invloedsgebied meer dan 4 kilometer bedraagt. Vanwege de ligging in het invloedsgebied van het spoor is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Hiertoe wordt verwezen naar bijlage 6.
Verder zijn er geen belemmeringen vanwege externe veiligheid.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In het Besluit bodemkwaliteit zijn de indelingen gericht op bodemfunctieklassen industrie, wonen en landbouw/natuur. Voor het landelijke generieke kader worden Achtergrondwaarden, Maximale Waarden voor de functie Wonen en Maximale Waarden voor de functie industrie als toetsingskader gebruikt.
In 2013 is met de 'Nota Bodembeheer gemeente Amersfoort' een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied 'Engweg 9' in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart de gebruiksfunctie 'wonen' heeft. De bodemkwaliteit van dit gebied is gekwalificeerd als 'Landbouw/natuur' en voldoet aan de Achtergrondwaarden. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.
Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben een meldingsplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedsfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.
In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd om een indicatie te krijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van milieuvreemde stoffen in de bodem. Tijdens uitvoering van de werkzaamheden zijn in de opgeboorde grond geen bodemvreemde materialen aangetroffen.
De mileuhygiënische bodemkwaliteit is in voldoende mate vastgesteld en heeft geen consequenties voor wat betreft de voorgenomen eigendomsoverdracht.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).
Tabel: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, vastgesteld op 29 september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
Voor het realiseren van 165 woningen op het perceel Zangvogelweg 140 is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. De conclusie uit dit onderzoek luidt:
De voormalige school aan de Zangvogelweg 140 in Amersfoort wil men slopen en vervangen door 2 woongebouwen (blokken). Nabij het plangebied liggen enkele drukke wegen. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijke geluidbeleid. Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Ringweg-Kruiskamp en de Van Randwijcklaan. Voor de Zangvogelweg en de Ganzenstraat geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:
De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen beide blokken meerdere woningen zijn waar de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffing van 63 dB. In beide blokken zijn woningen aanwezig waar niet zondermeer voldaan wordt aan de eis uit het gemeentelijke geluidbeleid betreffende de geluidluwe gevel en de geluidluwe buitenruimte. Deze geluidluwe gevel en buitenruimte kan overal gerealiseerd worden door de buitenruimte minimaal te voorzien van:
en
Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reele maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woningen te kunnen realiseren moet de gemeente Amersfoort hogere waarden ten gevolge van de Ringweg-Kruiskamp en de Van Randwijcklaan vaststellen en vastleggen in het kadaster.
Gelijktijdig met de procedure van het bestemmingsplan, wordt een procedure gevoerd voor het verlenen van de benodigde hogere grenswaarde. Daarmee vormt het geluid geen belemmering voor dit project.
Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.
Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten zijn energie, het voorkomen van wateroverlast en GPR-gebouw.
Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit.
Vergroenen van de daken heeft tevens positieve effecten op het micro-klimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied.
Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied.
De Gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven.
Kernbegrippen in het kader van klimaat zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Amersfoort streeft er naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag, meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
In het bestemmingsplangebied kan in de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren volgens de principes van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 ontstaat in de wijk een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt. Hierbij is het van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad opgevangen kunnen worden. Daarnaast is het van belang de hoofdwaterstructuur zo in te richten dat deze ecologische en recreatieve meerwaarde heeft.
Voor woning- en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist 'Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw'.
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
Door te kiezen voor hoogbouw op deze plek ontstaat ruimte om de locatie te 'vergroenen'. Het bestaande bebouwd oppervlak (2.900 m2) wordt teruggebracht en hiervoor komt een beperkte footprint van de nieuwbouw terug. Naast een toename van groen wordt ook ingezet op een kwalitatieve verbetering van het groen. Deze kwalitatieve verbetering betekent ook het versterken van de ecologische waarde van de Valleikanaalzone door het aanleggen van bijvoorbeeld een kikkerpoel. Daarnaast is met de ontwikkelaar overeengekomen dat zij streven naar en Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) van 0 voor de woningen. De appartementen worden vanzelfsprekend niet op aardgas aangesloten. Om de appartementen te voorzien van warmte wordt een projectgebonden WKO installatie en zonnepanelen toegepast. Afhankelijk wanneer de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dienen beide appartementengebouwen te voldoen aan de landelijke BENG-eisen (bijna energie neutrale gebouwen per 1-1-2020).
Voor het vaststellen van een ruimtelijke plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.
In het kader van voorliggend plan, is door Otte Groenadvies een Quickscan Flora en Fauna opgesteld die is opgenomen in bijlage 9 de toelichting van dit bestemmingsplan. Om te de stikstofeffecten van dit project op Natura 2000-gebieden te beoordelen, is een aeriusberekening uitgevoerd. Deze is opgenomein in bijlagen 10, 11, 12 en 13. Uit de AERIUS-berekening(en) volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb-vergunning.
De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.
De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.
Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.
Relatie tot dit plangebied
In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt dat:
Flora
Fauna
Deze conclusie levert de volgende aanbevelingen op:
Vleermuizen:
Vogels:
Overige:
De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.
Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.
Relatie tot dit plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op grote afstand van het plangebied en andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand. Om aan te kunnen tonen dat geen uitstralende effecten worden verwacht met negatieve effecten op beschermde Natura 2000-waarden in omliggende Natura 2000-gebieden, is een aeriusberekning uitgevoerd (zie bijlagen 10, 11, 12 en 13). Uit de AERIUS-berekening(en) volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb-vergunning.
De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten en een herplantplicht. Aan de herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.
Relatie tot dit plangebied
Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig binnen het plangebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones,ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.
In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.
Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.
Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of de Groen Contour. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.
De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling van de locatie Zangvogelweg 140 van school naar wonen, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is een aantal van 2000 woningen of meer. Voorliggend plan betreft de bouw van 150 appartementen en valt ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
![]() |
Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Vormvrije m.e.r.
In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.
1. Kenmerken van het project
Het voorliggende plan maakt de sloop van een voormalig schoolgebouw en de bouw van 165 appartementen mogelijk. Dit aantal ligt ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. Het terrein heeft in totaal (bouw appartementen en herinrichting openbaar gebied) een oppervlakte van ruim 9000 m2. Deze oppervlakte ligt ver onder de drempelwaarde van 100 hectare uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.
In de directe omgeving worden geen overige ruimtelijke projecten ontwikkeld waardoor er geen sprake is van cumulatie van effecten.
2. Plaats van het project
Het projectgebied ligt op ruime afstand van Natura 2000 gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur).
3. Kenmerken van het mogelijke effect
Er zijn geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot lucht en geluid. Het gebied ligt op voldoende afstand van beschermde gebieden en natuur. Dit zorgt ervoor dat geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op omliggende natuurgebieden.
Conclusie
Hoewel er geen wettelijke verplichting is tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r. aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r. aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r. procedure.
De milieugevolgen zijn gelet op de beschreven concrete impact in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten niet zodanig nadelig dat er een uitgebreidere m.e.r. beoordeling is vereist.
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie (bijlage 14) opgesteld. Deze notitie sluit aan op de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.
Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 14 september 2010 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een zone met deels een lage archeologische verwachitng (Archologische waarde 4) en deels een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waarde 3). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan respectievelijk 10.000 m² en 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Archeologische verwachtingen
Het grootste deel van de nieuwbouw komt op de locatie van de school. Onder de school is het zodanig verstoord dat eventuele archeologische resten niet meer aanwezig zullen zijn. Nader archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Dit bestemmingplan is een zogenaamd 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'.
Op 27 juni 2017 is de 15e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in werking getreden. Daarin is onder meer aan Amersfoort de mogelijkheid geboden om te experimenteren met bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte. Daarmee krijgt zo'n bestemmingsplan in feite (gedeeltelijk) het karakter van een omgevingsplan en wordt vooruit gelopen op, en ervaring opgedaan met, de nieuwe Omgevingswet.
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt mogelijkheden om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Dit betekent dat in traditionele bestemmingsplannen alleen regels met een ruimtelijke relevantie kunnen worden opgenomen. Het Bu Chw en de nieuwe Omgevingswet hebben een ruimere doelstelling. Binnen die doelstelling van 'het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' kunnen in het experiment van de Crisis- en herstelwet nu ook regels voor bijvoorbeeld duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit en uitvoerbaarheid worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd en is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere waarden besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.
Om duidelijk aan te geven dat dit bestemmingsplan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is, wordt niet gesproken over het bestemmingsplan ROC Zangvogelweg maar over het Chw bestemmingsplan ROC Zangvogelweg.
Artikel 7c in samenhang met artikel 7g biedt voor Amersfoort een aantal mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke regels. Deze mogelijkheden staan in onderstaande tabel (uit: Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). In de tabel is aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan.
Tabel uit 'Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte' opgesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, juni 2017
Omdat in dit geval het bouwplan dat op basis van dit bestemmingsplan gerealiseerd kan worden al in een vergevorderd stadium is uitgewerkt, is het niet meer zinvol om aanvullende eisen in het bestemmingsplan op te nemen.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden gelezen en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van de bestemmingen die het bestemmingsplan kent.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Het plangebied grenst aan een doorlopend groengebied, de oever van het Valleikanaal. Omdat de nieuwe bebouwing die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan een kleiner oppervlak heeft dan de bestaande bebouwing krijgt een deel van het plangebied, rond het appartementengebouw, een groenbestemming in aansluiting op het aangrenzende groengebied. De bestemming groen wordt opgenomen omdat de gronden een groen karakter moeten houden. Ze zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.
De parkeerplaats heeft de bestemming 'Verkeer- verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen zijn woonerven, woonstraten en pleinen toegestaan en ook voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, bermen en groenvoorzieningen en waterpartijen.
Bouwwerken zijn niet toegestaan met uitzondering van nutsvoorzieningen, die tot een bepaalde omvang vergunning vrij zijn, en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.
De bomen en andere groenvoorzieningen op de parkeerplaats en langs het fietspad passen binnen de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Ze worden niet specifiek bestemd omdat over de inrichting nog wordt overlegd met omwonenden en omdat de inrichting aan moet sluiten op de herinrichting van de Engweg als geheel.
De appartementen die op basis van dit bestemmingsplan gebouwd kunnen worden hebben de bestemming Wonen-4. Deze bestemming wordt in heel Amersfoort gegeven aan de gestapelde woningen. Op de verbeelding ligt een bouwvlak om deze bestemming. Binnen dit bouwvlak is de bouw van gestapelde woningen toegestaan, daarbuiten niet.
In de bestemming is ook opgenomen dat minimaal 35% van de appartementen gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden als sociale huurappartementen. In Amersfoort is de vraag naar dit type appartementen erg groot. Daarom is er voor gekozen om de realisatie van minimaal 35% sociale huurwoningen in het bestemmingsplan vast te leggen.
Ook is in de bestemming een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep- of bedrijf aan huis uit te oefenen.
Het lagere gebouw kent een functieaanduiding 'maatschappelijk'. Deze aanduiding maakt het mogelijk dat op de begande grond van dit gebouw een maatschappelijke functie van maximaal 120 m² wordt gerealiseerd.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeenteraad om voor ‘een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan’ het kostenverhaal te verzekeren. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan of door het sluiten van een overeenkomst van grondexploitatie. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan worden gesteld dat in het voorliggende bestemmingsplan aangewezen bouwplannen mogelijk worden gemaakt. Omdat de gemeente eigenaar is van de locatie, de bestaande bebouwing gaat slopen en het terrein bouwrijp maakt, is een grondexploitatie opgesteld die gelijk met de startnotitie over dit bestemmingsplan is vastgesteld op 3 juli 2018.
Na het bouwrijp maken wordt de locatie verkocht aan Portaal. Met Portaal wordt een anterieure overeenkomst gesloten voor de verkoop van de gronden. Met de opbrengst van deze verkoop worden de kosten van de grondexploitatie aan de zijde van de gemeente grotendeels vergoed. Het betreft onder andere plan- en apparaatskosten. Voor het verwachte tekort wordt een voorziening getroffen.
Met het vaststellen van de grondexploitatie en het instellen van een voorziening, is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan volgt de procedure van model 2. De procedure van model 2 kan gevolgd worden voor bestemmingsplannen voor grotere gebieden, die geactualiseerd worden en/of voor urgente en belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. De herontwikkeling van de locatie Zangvogelweg 140 voldoet aan de tweede voorwaarde. Het gaat om een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. De ontwikkeling is belangrijk omdat de vraag naar woningen groot is en met de voorgenomen bouw van 150 appartementen een bijdrage wordt geleverd aan de voorraad woningen in Amersfoort. Daarnaast past de wijziging van de huidige bestemming ‘Maatschappelijk’ naar de nieuwe bestemmingen ‘Wonen-4’ en ‘Groen’, zowel qua functie als qua bebouwing goed in de omgeving. Het bouwvlak wordt kleiner waardoor de groenzone kan worden vergroot.
De procedure behorende bij model 2 houdt in dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Informatiebijeenkomst
Voorafgaand aan de vaststelling is door de ontwikkelaar op 15 maart 2018 een buurtinformatieavond georganiseerd. Tijdens deze informatieavond zijn de eerste schetsen samen met het voorgenomen woonprogramma gepresenteerd. Op enkele omwonenden na, kon het overgrote deel van de bezoekers zich in de gepresenteerde overwegingen vinden. De voorkeur gaat uit naar hoge gebouwen waarbij ruimte rondom de gebouwen resteert voor de buurt. De parkeerdruk in de omgeving en de extra verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwbouw is als punt van aandacht meegegeven voor de verder uitwerking. Dit geldt ook voor de mogelijke schaduwwerking op de omliggende woongebouwen.
Naast de informatieavond is de buurt tevens geïnformeerd via Wijkkrant De Liendert.
Tijdens een tweede informatieavond op 7 maart 2019 heeft de ontwikkelaar de buurt nogmaals geïnformeerd over de plannen, maar nu aan de hand van een voorlopig ontwerp bouwplan. De belangstellenden zijn via informatiepanelen en maquettes geïnformeerd over de stedenbouwkundige uitgangspunten, het programma en de deelaspecten zoals duurzaamheid en parkeren. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een computeranimatie gepresenteerd om de schaduwwerking van de nieuwbouw te simuleren. In totaal hebben circa 100 belangstellenden de informatieavond bezocht. De omwonenden zijn verder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk vragen te stellen en opmerkingen/reacties te plaatsen bij de plannen. Er zijn in totaal 21 schriftelijke reacties bij de initiatiefnemer ingediend. Naast positieve opmerkingen zijn de reacties vergelijkbaar met de vorige bijeenkomst van 15 maart 2018. Het gaat dan met name om de parkeerdruk in de wijk, het uitzicht, de schaduwwerking en vragen over de hoogte. Een overzicht van die vragen en opmerkingen en de reactie daarop van de initiatiefnemer is als bijlage bij deze startnotitie gevoegd. Op dinsdag 28 mei 2019 omwonenden van Zangvogelweg 140 een petitie aangeboden aan wethouder Tigelaar. Deze petitie is als bijlage aan deze startnotitie toegevoegd.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan raakt geen provinciaal of rijksbelang. Daarom is het conceptontwerp niet om advies naar de provincie of het rijk gestuurd.
Op 17 september 2019 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:
Voor een overzicht van de ontvangen vooroverlegreacties en de gemeentelijke reactie daarop, zie bijlage .
PM
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.