Plan: | Lorentzstraat 17a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00183-0201 |
Ontwikkelaar ReadyforLiving heeft een bouwintitiatief ingediend voor de ontwikkeling van woningen aan de Lorentzstraat 17a in het Leusderkwartier. Sinds mei 2019 is de ontwikkelaar, samen met aannemer Heinen & Hopman Beheer, eigenaar van het perceel. Het betreft een voormalige bedrijfslocatie van wegenbouwer Knol b.v. en later Keper wegenbouw/Dura Vermeer. Er werden voorheen onderhoudswerkzaamheden aan materieel verricht en er werd wegenbouwmateriaal en – materieel opgeslagen.
Bestaande situatie Lorentzstraat 17a in vogelvlucht
Het perceel Lorentzstraat 17a is onderdeel van een binnenterrein met bedrijvigheid, omsloten door voornamelijk woningen aan de Lorentzstraat, Arnhemseweg, Everard Meysterweg en Woestijgerweg.
De nieuwbouw van deze 17 woningen levert een bijdrage aan de woningbouwopgave voor Amersfoort van 1000 woningen per jaar tot 2030. Daarnaast wordt er een positief effect verwacht voor de leefbaarheid van de buurt en de wijk, doordat een bedrijfsbestemming op het binnenterrein van een huizenblok wordt opgeheven en er een einde komt aan een leegstandsituatie van dit perceel.
Op 28 januari 2020 is door de gemeenteraad een startnotitie vastgesteld voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan ten behoeve van de herontwikkeling van dit perceel. Dit besluit vormt, samen met het ingediende verzoek van de ontwikkelaar, de basis voor dit bestemmingsplan en het te ontwikkelen bouwplan.
Het plangebied betreft het perceel Lorentzstraat 17a, gelegen in de wijk Leusderkwartier in het zuiden van Amersfoort.
Begrenzing plangebied
Het plangebied bevat het perceel Lorentzstraat 17a met een oppervlakte van circa 3500 m². Het is onderdeel van een binnenterrein met bedrijvigheid, omringd door voornamelijk woningen aan de Lorentzstraat, Arnhemseweg, Everard Meysterweg en Woestijgerweg. De toegangsweg tot dit perceel bevindt zich aan de Lorentzstraat tussen de huisnummer 17 en 19.
Het plangebied wordt begrensd door:
Begrenzing plangebied
Lorentzstraat 17a ligt binnen het bestemmingsplan "Amersfoort Zuid en Kattenbroek”, vastgesteld op 4 september 2018. Voor deze locatie geldt de bestemming 'Bedrijf-1' en de dubbelbestemming 'Waarde archeologie 3'. Het realiseren van woningen past niet binnen deze bedrijfsbestemming. De woningen worden deels buiten het bouwvlak gerealiseerd.
Het geldende bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om mee te kunnen werken aan de bouw van deze 17 woningen. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Uitsnede uit verbeelding "Amersfoort Zuid en Kattenbroek"
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint na dit inleidende hoofdstuk met de voor het bestemmingsplan relevante beleidskaders in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving van het nieuwbouwplan. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie en van de situatie na realisatie van het plan. Daarbij wordt een toelichting gegeven op de gemaakte keuzes voor de nieuwbouw.
Het perceel Lorentzstraat 17a is een voormalige bedrijfslocatie van wegenbouwer Knol b.v. en later Keper wegenbouw/Dura Vermeer. Er werden onderhoudswerkzaamheden verricht en er werd wegenbouwmateriaal en – materieel opgeslagen. Het perceel is al enige tijd niet meer in gebruik. Het perceel maakt onderdeel uit van een binnenterrein met een bedrijfsbestemming, dat wordt omsloten door voornamelijk woningen aan de Lorentzstraat, Arnhemseweg, Everard Meysterweg en Woestijgerweg.
Het perceel is momenteel deels onbebouwd verhard met stelconplaten en asfalt en deels bebouwd met loodsen/bedrijfsgebouwen. In het midden van het terrein ligt een strookje groen met wat struiken, gras en kleine boompjes. In de huidige situatie zijn op dit gehele binnenterrein, dus ook op dit perceel, bedrijven toegestaan uit categorie 1 van de “Staat van Bedrijfsactiviteiten Amersfoort Zuid en Kattenbroek”.
Vogelvlucht bestaande situatie
Voor de nieuwe situatie is een verkaveling gemaakt. Er wordt ruimte gegeven aan 17 woningen. De 17 woningen zijn verdeeld over drie bouwblokken, als U-vorm gesitueerd rond een openbaar toegankelijk binnenhof. De woningen zijn verdeeld in een blok van 5 en een blok van 6 koopwoningen en een blok van 6 sociale huurwoningen. Ook worden de benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Het binnenhof bevat in het middengebied groen en waterberging (wadi) en een aantal speelelementen.
De woningen bestaan uit anderhalve bouwlaag met een schildkap. Kenmerkend zijn de verschillen in nokhoogte en plaatselijke geveloptrekkingen in de voor- en achtergevels waarbij de dakgoten worden doorbroken.
Naar aanleiding van een participatie-avond met omwonenden is de materialisering en kleurstelling van de woningen gewijzigd. Eerder waren de gevels wit met toepassing van een rode dakpan. Dit is naar aanleiding van de wens van omwonenden, die de kleurstelling niet passend vonden in de wijk, aangepast. De woningen worden uitgevoerd in een rode baksteen en een donkere dakpan en zijn daardoor meer passend in de omgeving.
De woningen worden voorzien van zonnepanelen. De koopwoningen worden 'turnkey', dus woonklaar, opgeleverd. De binnenafwerking, zoals keuken, sanitair, laminaatvloer, etc, wordt door de koper bij de ontwikkelaar uitgezocht en maakt onderdeel uit van de verkoopprijs. Na oplevering kan de woning direct betrokken worden.
Inrichtingstekening (Van Manen en Zwart Architecten)
Sfeerimpressies uit het stedenbouwkundig plan
Het perceel wordt ontsloten vanaf de Lorentzstraat door een toegangsweg die zich bevindt tussen de huisnummers 17 en 19.
Bij iedere woningbouwontwikkeling moet de parkeeroplossing voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. Het plangebied bevindt zich volgens de nota in het gebied 'rest Amersfoort'. Hiervoor gelden de volgende normen voor de categorieën grondgebonden woningen en sociale huurwoningen.
Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost. De parkeernorm voor deze woningen is:
Er worden totaal 23 parkeerplaatsen gerealiseerd in het plangebied waarmee aan de parkeereis voldaan.
Met dit bouwplan wordt qua woningtypologie (goot- en bouwhoogte, kleur- en materiaalgebruik) aangesloten op de bestaande woningen in deze wijk.
Voor omwonenden is in het voortraject een bijeenkomst georganiseerd (december 2018), waarbij omwonenden hun reactie op het plan konden geven. Zie een overzicht in Bijlage 3. Hieruit is onder andere de wens naar voren gekomen om de muur van de bestaande loods die grenst aan de achtertuinen van de woningen aan de Arnhemseweg Zuid te laten staan als erfafscheiding. Met deze wens is rekening gehouden, deze muur wordt grotendeels behouden en verlaagd naar een hoogte van 3 meter gemeten vanaf de Lorentzhof en 2,5 meter vanaf het achterpad van de woningen aan de Arnhemseweg Zuid (er zit een hoogteverschil in het maaiveld).
Ook is naar aanleiding van de reacties de kleur van de gevels aangepast van een witte kleur naar rode baksteen. En er wordt een strook grond verkocht aan een aantal eigenaren aan de Lorentzstraat, om de toegang 'achterom' te verbeteren en te verzekeren.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Lorentzstraat 17a". Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang en de binnenstedelijke ligging van de ontwikkeling is een beschrijving van het provinciale- en rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid. De relevante milieuwetgeving komt aan de orde in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
Het nieuwbouwplan op deze locatie is strijdig met het geldende bestemmingsplan "Amersfoort Zuid en Kattenbroek". Het plan bevat 17 grondgebonden woningen, waarvan 6 sociale huurwoningen en 11 koopwoningen. De woningen sluiten aan op de vraag en de eisen van deze tijd. Er wordt daarnaast een positief effect verwacht met betrekking tot het verbeteren van de leefbaarheid in de buurt en de wijk, doordat een einde komt aan een leegstandsituatie van dit perceel.
Modelkeuze
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor de bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (januari 2010). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Op 28 januari 2020 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Model 2 wordt onder meer toegepast bij voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van te voren kaders vaststelt in de vorm van een startnotitie. Daarna kan het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Startnotitie
In de vergadering van 28 januari 2020 heeft de gemeenteraad ook de startnotitie voor het bestemmingsplan “Lorentzstraat 17a” vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders en opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast geeft het ook een beeld van de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en de overlegstructuur. Verder beschrijft het in het kort het proces om te komen tot een onherroepelijk bestemmingsplan voor deze locatie.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft op 9 juli 2013 de Structuurvisie Amersfoort 2030 vastgesteld. In deze Structuurvisie geeft de gemeente Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door het werken en de voorzieningen waar dat mogelijk is meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort.
De openbare ruimte biedt voor mensen mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken willen we optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid.
Uitgangspunten
Een uitnodigingsplanologie vraagt om uitgangspunten. Die worden in de structuurvisie dan ook meegegeven. Een voorbeeld hiervan is dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woningaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.
Uitsnede visiekaart Amersfoort 2030, plangebied ligt binnen het gebied met bestaande bebouwing.
Relatie met dit bestemmingsplan
De ontwikkeling van deze locatie draagt bij aan een gevarieerd woningaanbod en aan het realiseren van een aantrekkelijk woonklimaat. Dit past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Als er aantoonbaar sprake is van een behoefte aan de betreffende voorziening, kan die in een bestemmingsplan worden gefaciliteerd. In het andere geval kan dat niet en moet die herontwikkeling worden uitgesteld tot het moment waarop de behoefte daaraan wel kan worden aangetoond.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied én voorziet de stedelijke ontwikkeling in een aantoonbare actuele marktbehoefte dan wordt voldaan aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking.
Relatie met voorliggend plan
De bouw van woningen aan de Lorentzstraat 17a voorziet in een actuele regionale behoefte. Amersfoort kent een grote vraag naar woningen. Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met circa 20.800. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 800 nieuwe woningen per jaar nodig in de periode van 2020-2030. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende woningbouwlocaties, waaronder de Lorentzstraat 17a, nodig. Het toevoegen van deze 17 woningen binnen dit plangebied betreft een binnenstedelijke ontwikkeling welke inspeelt op een actuele regionale behoefte. Dit plan past daarom binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Woningvraag naar type op gemeenteniveau, 2013-2040 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")
Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014").
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Relatie met dit bestemmingsplan
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte (zie ook paragraaf 2.3.2 ). De nota parkeernormen Amersfoort maakt onderscheid in verschillende gebieden. De planlocatie 'Lorentzstraat 17a' ligt in het gebied dat is aangewezen als 'rest bebouwde kom'.
In 2004 is het programma 'Amersfoort Groene Stad' vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met
de stad.
In november 2016 is de Groenvisie voor Amersfoort vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Deze visie beschrijft onder andere de uitgangspunten die leidend zijn in de omgang met bomen. Daarbij gaat het steeds om "het afwegen van belangen en om het hanteren van de juiste principes om bomen in hun waarde te laten." (zie blz. 38 Groenvisie). Het beleid, zoals neergelegd in de Groenvisie wordt verder uitgewerkt. Onder andere in de Bomenleidraad (zie verder hieronder) en een Groenstructuurkaart (2018)
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.
Bomen ter plaatse van het plangebied
In het midden van het perceel is in de huidige situatie een strookje groen met kleine boompjes en struiken aanwezig. Langs de rand van het plangebied staan 4 bomen, waarvan 1 op eigen terrein en 3 op aangrenzende percelen. Verder is het terrein geheel verhard en bebouwd.
Er is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd door Copijn tuin- en landschapsarchitecten (17 december 2019, project B8015). Binnen het plangebied staat 1 esdoorn (boom 1 op onderstaande afbeelding). Langs de rand van het plangebied staan 3 bomen op aangrenzende percelen: 1 beuk (boom 2), 1 zomereik (boom 3) en 1 esdoorn (boom 4).
Boom 1 Esdoorn: Deze boom zou behouden kunnen worden mits het bouwplan zodanig wordt aangepast dat er geen bebouwing onder komt (verplaatsen geplande schuur) en er maatregelen worden genomen tijdens en na de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze maatregelen hebben met name betrekking op het voorkomen van verdroging door bronbemaling, wortelschade en instabiliteit. Als alternatief is kappen of kandelaberen aan de orde (bij schade van 20%-30% van het wortelgestel).
Standplaats esdoorn (boom 1) ten opzichte van geplande bebouwing (Bomen Effect
Analyse Copijn)
Bomen 2 Beuk, 3 Zomereik en 4 Esdoorn: Deze bomen kunnen behouden blijven, mits er voldoende maatregelen worden genomen tijdens en na de bouw. Deze maatregelen hebben met name betrekking op het voorkomen van verdroging door bronbemaling, wortelschade en instabiliteit. Schade aan de wortels en de kroon moet worden voorkomen door niet dieper te graven dan 40 cm onder de kroonprojectie, het verbeteren van de groeiplaats met bomengrond, het toepassen van een open verharding op een krattensysteem en toezicht van een ervaren bomendeskundigen bij de sloop- en bouwwerkzaamheden.
Specifieke randvoorwaarden dienen aan de hand van de definitieve plannen en de BEA in een boombeschermingsplan te worden uitgewerkt. Het betreft een vervolgfase van de BEA. Tenminste de thema's beschermingszones, bouwhekken en bemaling dienen daarin aan bod te komen. Dit zal worden opgenomen als voorwaarde in de te verlenen omgevingsvergunning.
Afbeelding: standplaats boom 3 (zomereik) en boom 4 (esdoorn) ten opzichte van geplande verharding en bebouwing.
Groene inrichting:
In het midden van het terrein wordt een Wadi aangelegd, met primair de functie van waterberging maar ook voor groen en spelen een functie zal vervullen. In deze wadi worden 2 bomen van de 2e grootte geplant. Ook worden er 2 bomen van de 3e grootte geplant in twee hoeken voor de woningen met daaronder een plantvak met heesters. In de voortuinen en enkele zijtuinen van de woningen komen een aantal hagen. Tussen de parkeerplaatsen en het achterpad van de woningen aan de Lorentzstraat is een groene afscheiding geplant van een gaashekwerk met hedera. Deze wordt ook geplaatst als erfafscheiding in de achtertuinen tussen de woningen.
Afweging
Bij de beoordeling van het plan als geheel is een afweging gemaakt tussen de maatregelen die nodig zijn om de bomen te kunnen behouden en de huidige en toekomstige belevingswaarde van deze bomen. In de BEA wordt aangegeven dat het behoud van de bomen in principe wenselijk is.
Voor boom 2, 3 en 4 moeten maatregelen worden getroffen, zowel tijdens als na de bouwwerkzaamheden. Het bouwplan in combinatie met deze bomen is, met toepassing van deze maatregelen, realistisch. De te treffen maatregelen voor het behoud van deze bomen en het opstellen van een boombeschermingsplan worden als voorwaarde opgenomen in de te verlenen omgevingsvergunning.
Ten aanzien van boom 1 wordt het volgende afgewogen: de wortels van deze boom zullen, na realisatie van het bouwplan, door de schuur in de achtertuin van woning 4 en de verharding van het achterpad voor de woningen worden aangetast. Verplaatsen van de schuur is, gelet op de grootte van de achtertuin van deze woning, niet realistisch. Ook het verleggen van het achterpad is, gelet op de grootte van het plangebied, niet realistisch. Deze boom zal, ondanks te treffen maatregelen tijdens de bouw in dit plan op den duur niet duurzaam in stand te houden zijn. Ook is de standplaats van deze boom niet ideaal in relatie tot de grootte en ligging in de achtertuin. Deze boom zal om deze reden worden geveld. Met de aanleg van de groene wadi, de aanplant van 2 bomen van de 2e grootte en 2 bomen van de 3e grootte, het planten van hagen in de voortuinen van de te bouwen woningen wordt het groene karakter van het hofje voldoende gewaarborgd.
Welstandsnota
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.
Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Tuinstedelijke bebouwing'. Aan het begin van de 20e eeuw ontstond meer aandacht voor de manier waarop arbeiders waren gehuisvest. Er werden dorpen en wijken gebouwd waarin de kwaliteit van de huisvesting en een groene woonomgeving centraal stonden. De in de jaren ’20 en ’30 van de twintigste eeuw volgens deze ‘tuinstadgedachte’ gerealiseerde stadsuitleg is nog altijd goed zichtbaar in Amersfoort. Zo werden onder andere vanaf de jaren ’20 delen van het Bergkwartier voor welgestelden ontwikkeld, het Soesterkwartier en Kruiskamp voor de arbeiders en het Leusderkwartier voor de middenstand ontwikkeld. Met de bouw van deze wijken werden ook voorzieningen aangelegd als scholen en winkels (“het winkeltje op de hoek”).
Het stedenbouwkundig patroon van de wijken bestaat overwegend uit een traditionele blokverkaveling, met zorgvuldig ontworpen, architectonische en sociale eenheden. Enerzijds ingevuld met woningbouwcomplexen van de vroege tuindorpstijl (‘volkswoningbouw’), anderzijds met de voor die tijd kenmerkende middenstandswoningen.
De oorspronkelijke middenstandswoningen zijn rijwoningen of twee-onder-een-kapwoningen. De woningen bestaan voornamelijk uit twee bouwlagen met een zadeldak of trapeziumvormige kap. Kenmerkend voor de daken zijn de nokrichting overwegend evenwijdig aan de straat, gebakken rode of donkere pannen, zinken goten en dakoverstekken. Houten erkers, dakkapellen en ambachtelijk gemaakte onderverdeelde houten kozijnen en ramen zijn voorzien van gebroken wit schilderwerk. De bakstenen hebben natuurlijke rustige tinten. Soms zijn er metselwerkversieringen en omlijstingen en integraal ontworpen plantenbakken.
De kwaliteit van het ontwerp is vooral herkenbaar in de keuze van de materialen, de belijning en de zorg voor details. Binnen dit gebiedstype ligt de nadruk op behoud van het collectieve karakter en de eenheid van de wijk, buurt, straat (inclusief overgang privé-openbaar). Verstoring van deze samenhang door individuele renovatie of wijziging van woningen is ongewenst. In wijken met meer diversiteit is meer vrijheid voor individuele aanpassingen.
Relatie met dit bestemmingsplan
Het principeplan is in vooroverleg 2 keer voorgelegd aan de stadsbouwmeester. Het in het vooroverleg beoordeelde principeplan is getoetst aan de door de gemeenteraad vastgestelde welstandscriteria. Het ontwerp biedt voldoende uitzicht op een positieve welstandsadvisering, mits aandachtspunten in de verdere uitwerking naar een aanvraag om omgevingsvergunning worden verwerkt. Het definitief ontwerp wordt beoordeeld bij de aanvraag om omgevingsvergunning.
Voorliggend bestemmingsplan maakt het realiseren van 17 woningen op de locatie Lorentzstraat 17a mogelijk. Het bouwen van woningen binnen de bestaande woonwijk past binnen de verschillende beleidsvelden.
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Vanwege de beperkte ontwikkeling ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden is ook de omvang van dit hoofdstuk beperkt.
De aspecten water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, geluid, flora en fauna en archeologie komen aan de orde.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 4 (middelhoog). In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 3 (middelhoog). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied en legenda van de in de
uitsnede aangegeven gebieden.
Archeologische verwachtingen
In het plangebied werden resten verwacht van de vroege prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd. Meer specifiek konden er resten worden gevonden van de tuinaanleg van een 17de-eeuws landgoed. Om deze verwachting te toetsen heeft er een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven plaatsgevonden.
Het onderzoek heeft geen archeologische vindplaats opgeleverd, noch duidelijke aanwijzingen daarvoor. De conclusie is dat op basis van het uitgevoerde onderzoek geen archeologische resten in het geding zijn. De afwezigheid van vondstmateriaal en het feit dat de aanwezige sporen als recent gedateerd kunnen worden maken het onaannemelijk dat er binnen het plangebied een archeologische vindplaats of anderszins behoudenswaardige archeologie aanwezig zijn.
Daarom is bepaald dat voorafgaand aan de werkzaamheden binnen het plangebied Lorentzstraat 17a geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek.
Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.
Nabij het plangebied komen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.
Het algemene stankbeleid is door het Ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur (opgenomen in de NeR). Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid.
Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.
Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
In de directe omgeving is geen sprake van bedrijvigheid die in hun bedrijfsuitvoering belemmerd kunnen worden als gevolg van dit bestemmingsplan. De bedrijven die op het binnenterrein gevestigd zijn, liggen al in de directe nabijheid van omliggende woningen. In het plangebied wordt de functie 'wonen' voorgestaan, wat geen belemmering voor de omgeving betekent.
Voor het vaststellen van een ruimtelijke plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.
In het kader van dit bestemmingsplan, is door milieu adviesbureau Eco Reest een Quickscan Wet natuurbescherming opgesteld die is opgenomen in Bijlage 4 van dit bestemmingsplan. De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.
De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.
Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.
Relatie tot dit plangebied
In het kader van dit bestemmingsplan, is door milieu adviesbureau Eco Reest een Quickscan Wet natuurbescherming opgesteld die is opgenomen in Bijlage 4 van dit bestemmingsplan. Binnen de onderzoekslocatie zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest- of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.
De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
In de half open kapschuur en bosschage van laurier kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
De zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.
Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.
Relatie tot dit plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op grote afstand van het plangebied en andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand, waardoor geen uitstralende effecten worden verwacht met negatieve effecten op beschermde Natura 2000-waarden in omliggende Natura 2000-gebieden.
Een AERIUS-berekening naar stikstof wijst uit dat deze ontwikkeling geen invloed heeft op de Natura 2000-gebieden Arkemheen en Veluwe, zowel in de aanleg- als in de gebruiksfase. Deze berekening vindt u in Bijlage 7.
De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten en een herplantplicht. Aan de herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.
Relatie tot dit plangebied
Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig binnen het plangebied.
Ten aanzien van de aanwezige boom in het plangebied en de bomen op de erfgrens ten oosten van het plangebied wordt ingegaan in paragraaf 3.7 Groenvisie en bomenleidraad.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones,ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.
In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.
Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.
Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of de Groen Contour. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.
De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Lorentzstraat 17a" in een zone met de bodemfunctieklasse “wonen”. De ontgravingsklasse voor de bovengrond is 'industrie'. De ondergrond betreft 'landbouw/natuur'. De toepassing dient te voldoen aan klasse wonen.
Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. Voor de aanleg van open en gesloten systemen geldt een vergunningplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl ) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedssfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.
Van de locatie is een bodemonderzoek aanwezig dat inzicht geeft in de bodemkwaliteit. Uit het ontvangen “verkennend bodemonderzoek aan de Lorentzstraat 17a Amersfoort” (Milieutechniek ZVS Eemnes BV, d.d. 4 december 2017, kenmerk: BO17277, bijlage 5) blijkt dat ter plaatse van boring 206 de bovengrond van de locatie sterk verontreinigd is met minerale olie. De omvang van de verontreiniging wordt ingeschat op ongeveer 30 m3.
Op basis van het bodemonderzoek bestaat het redelijke vermoeden dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming.
Bij de aanname dat circa 30 m³ grond sterk met olie verontreinigd is, is sprake van een geval van grondverontreiniging en dient voorafgaand aan de ontwikkeling een BUS-melding te worden verricht. Ook dient bij grondverzet ten behoeve van nieuwbouw op dit deel van het perceel rekening te worden gehouden met deze lokaal aanwezige gehalten aan minerale olie, die weliswaar niet sterk verhoogd zijn aangetroffen doch bij indicatieve toetsing volgens het besluit bodemkwaliteit bij afzet als niet toepasbaar worden beoordeeld. Deze verontreiniging dient separaat onder milieukundige begeleiding te worden ontgraven en naar een erkend verwerker afgevoerd te worden.
Het hergebruik van licht verontreinigde grond is aan beperkingen onderhevig. Bij een overschot op de grondbalans bij nieuwbouw dient de grond te worden voorzien van een kwaliteitsverklaring conform het Besluit bodemkwaliteit dan wel op basis van de bodemkwaliteitskaart elders te worden toegepast.
Het bovenstaande zal als voorwaarde aan de te verlenen omgevingsvergunning worden verbonden. Hiermee rekening houdend zijn er, na verwijdering van de vervuilde grond, geen milieutechnische belemmeringen voor het beoogde gebruik.
Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik als wonen, mits voldaan wordt aan de hierboven beschreven voorwaarden.
De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden ( link naar informatie over niet gesprongen explosieven).
Voorliggend project in relatie tot conventionele explosieven
Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat het plangebied niet ligt binnen een risicogebied voor niet gesprongen explosieven.
Het kaartmateriaal van Historisch Vooronderzoek bevestigt dat hier geen sprake is van verdacht gebied:
Een nader onderzoek naar niet gesprongen explosieven is daarom niet nodig.
In 2030 wil Amersfoort een stad zijn zonder CO2 uitstoot en daarnaast wil zij afvalloos en klimaatbestendig zijn. Deze ambitie, van een Duurzame Stad, vraagt een aanpak die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven zoals een CO2-, klimaatbestendige-, en energie neutrale stad in 2030 te kunnen realiseren. De gemeente Amersfoort heeft daartoe een duurzaamheidsprogramma dat gaat over meerdere aspecten van duurzaamheid te weten:
Om een bijdrage te kunnen leveren aan het gehele duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam- en milieubewust bouwen. Zo ook in dit bestemmingsplan.
Om CO2 (klimaat) neutrale wijken te realiseren moet de gemeente kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte, oppervlaktewater en restwarmte. We zien nieuwbouw of grootschalige renovatie en herontwikkeling dan ook als kans om de wijkopgave te verkleinen, duurzame energie aan te jagen of om er aan bij te dragen door middel van energieleverende nieuwbouw. Per locatie worden keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening, om zo te komen tot energie-neutrale of energieleverende gebiedsontwikkelingen.
In 2021 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebouw). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG berekeningsmethodiek. Om Europese afspraken omtrent het beperken van klimaatverandering te behalen moet de gemeente een stevige vermindering van CO2-uitstoot en forse beperking van energieverbruik gaan realiseren. Het landelijke beleid is om in 2050 een CO2 arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken. De gemeente Amersfoort werkt ook aan deze opgave en stuurt er op aan om in 2030 een CO2 neutrale gemeente te zijn. Amersfoort heeft daartoe in maart 2017 de Green Deal Aardgasvrije Wijken getekend en in mei 2017 is de motie van de raad aangenomen over 'Aardgasloze Nieuwbouw'. Het rijk zet ook stappen naar een 'aardgasloze', gebouwde omgeving. Het rijk heeft daartoe de wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet vanaf juli 2018 laten vervallen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Het is zaak om toekomstbestendig te bouwen en slimme investeringen te doen die bijdragen aan een CO2 neutrale, afvalloze- en klimaatbestendige stad.
MPG
Vanaf januari 2018 is een MPG berekening, de Milieu Prestatie Gebouwen, voor woningen en kantoren verplicht. De MPG-methodiek geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100m².
De MPG is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. Na jaren van ervaring opdoen met de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) is MPG vanaf 1-1-2018 verplicht, het resultaat moet voldoen aan de grenswaarde van 1,0 €/m2 bvo per jaar. Met de MPG is een belangrijke stap gezet om de effecten van het gebruik van grondstoffen in de bouw serieus als criterium geaccepteerd te krijgen.
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
Bij de ontwikkeling van het plangebied is hetgeen in de vorige paragrafen is geschreven over duurzaamheid het uitgangspunt.
De koopwoningen aan de Lorentzstraat 17a worden woonklaar opgeleverd, inclusief alle binnenafwerking (keuken, vloeren, badkamer e.d.) welke gekozen wordt door de koper. Als de woning wordt opgeleverd is deze direct klaar om in te wonen.
De woningen worden duurzaam opgeleverd met een EPC van 0,26, dus lager dan de eis van 0,4 die wordt gesteld vanuit het Bouwbesluit. Alle woningen worden voorzien van een warmtepomp die de energie uit de lucht haalt. De woningen krijgen geïsoleerde vloeren, gevels en daken en vloerverwarming met een laag temperatuursysteem. De woningen worden voorzien van pv-panelen. Verder wordt mechanische ventilatie toegepast met CO2-gestuurde afzuiging.
Het regenwater wordt centraal afgevoerd naar de wadi en geïnfiltreerd in de bodem.
De MilieuPrestatieGebouwen-eis van gebouwen is op dit moment 1,0. Dit project zal voldoen aan een norm die onder 0,9 komt te liggen, vooruitlopend op een strengere norm die de gemeente Amersfoort naar verwachting in 2020 zal gaan stellen.
De kunststof leidingen zijn van gerecycled materiaal en de stenen van de woningen zijn recyclebaar als puingranulaat. Het hardhout dat wordt gebruikt is voorzien van het FSC of PEFC-keurmerk en een groot deel van de bestaande muur van de overkapping wordt als erfafscheiding gehandhaaf. Het is de intentie van de ontwikkelaar om de stenen afkomstig uit deze overkapping her te gebruiken in de penanten bij de entree van het hofje.
Tijdens de bouw wordt aandacht besteed aan het duurzaam scheiden van afval. Daarnaast worden verkeersbewegingen door just-in-time leveringen en combi-transporten teruggebracht tot alleen de noodzakelijke transporten.
De volledige toelichting van de ontwikkelaar ten aanzien van duurzaamheid voor dit project is te lezen in bijlage 9.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die behoren bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Volgens de risicokaart ligt het plangebied buiten elke zone. Dit aspect levert geen belemmeringen op.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel).
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | ||
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 | |
3 of meer | 350 | ||
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 | |
3 of 4 | 400 | ||
5 of meer | 600 |
Zonebreedte langs wegen
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin is o.a. aangegeven hoe we omgaan met het verlenen van hogere waarden, welke aspecten we meenemen in het onderzoek en hoe we omgaan met transformaties. Ook zijn voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en wordt aangemerkt als binnenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde voor de woningen (geluidsgevoelige bestemming) bedraagt 48 dB. In het kader van dit bestemmingsplan is het wegverkeerslawaai van belang. Een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai is in dit geval niet nodig. De woningen liggen in de zone van de Kersenbaan, Everard Meijsterweg, Gasthuislaan en Vermeerstraat. Uit de Geluidskartering 2016 blijkt dat de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde ligt. Er wordt voldaan aan de geluidsnormen.
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. 3 De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
In het Besluit NIBM is een anticumulatiebepaling opgenomen, die het 'opknippen' van projecten moet tegengaan. Projecten moeten als één locatie worden beschouwd als ze a) gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en b) binnen 1000 meter van elkaar liggen. Projecten waarvan de toename van de concentraties ter plaatse niet meer bedraagt dan 0,1 µg/m3 kunnen buiten beschouwing blijven.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Binnen het plangebied worden 17 woningen mogelijk gemaakt. Het aantal woningen blijft in totaal ruim binnen de NIBM-grens. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing. De herontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering om de bestemming 'Wonen' op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Overigens wordt in de omgeving van het plan ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Zie voor de situatie ter plekke www.nsl-monitoring.nl.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn).
De ontwikkelingen die het onderhavige bestemmingsplan mogelijk maken zijn geen activiteiten die voorkomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. worden activiteiten vermeld die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Bij onderhavig plan is er sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onder deel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'
![]() |
Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Deze ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarden. , waarmee er sprake is van een informele of vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarom is de herontwikkeling/transformatie van het plangebied niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Hoewel er geen wettelijke verplichting is tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r. aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r. aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r. procedure.
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie (bijlage 6) opgesteld. Deze notitie sluit aan op de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan (2016 - 2021)
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Provinciaal Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
In 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet is een wijziging van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding. Laatstgenoemde wet is in 2009 overgegaan in de Waterwet. Met de vaststelling van deze nieuwe wetgeving zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
- doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
- inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt.
- treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater.
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Huidige Situatie
In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Hemelwater afkomstig van het terrein wordt in de huidige situatie via het gemengde rioolstelsel ingezameld.
De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ligt in de huidige situatie op 2 meter onder maaiveld. In de omgeving van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Hiermee worden zowel het afvalwater als het hemelwater ingezameld en afgevoerd.
Nieuwe/Toekomstige situatie
De ontwikkeling omvat de bouw van 17 woningen verdeeld over 3 bouwblokken. In een groene zone in het midden van het plangebied wordt een wadi aangelegd. Daarmee speelt deze groene zone een belangrijke rol in de waterhuishouding en de klimaatbestendigheid van het plangebied.
Hemelwater
De gemeente wil haar stedelijk gebied klimaatbestendig inrichten. Daarom moet het hemelwater binnen het plangebied worden verwerkt (geborgen en geïnfiltreerd). Tevens moet worden voorkomen dat hemelwaterafvoer vanuit het plangebied in de omgeving tot overlast leidt. Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes:
a. Vasthouden - bergen – afvoeren
Een belangrijk principe is dat het hemelwater binnen een plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
b. Schoon houden - scheiden - schoon maken
Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
Grondwater
Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog ongeveer 0,2 tot 0,3 m gaat stijgen. Voor het plangebied is berekend dat in de toekomst de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) dieper dan 1,5 meter onder maaiveld blijft. In onderstaand figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort. Stijgende grondwaterstanden zullen voor dit plangebied echter geen negatieve effecten hebben.
Riolering
In het plangebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het afvalwater wordt via het vuilwaterriool ingezameld en via de gemengde riolering in de omgeving afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Het hemelwater van de woningen en de verharding ronde de wadi worden aangesloten op de wadi in het plangebied. De overige verharding wordt aangesloten op de IT-riolering binnen het plangebied. De IT-riolering krijgt een tijdelijke overstort op de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied.
Bluswater
Binnen een afstand van 100 meter is een bluswatervoorziening aanwezig. Vanuit de brandweer is aanbevolen om een extra blusvoorziening in het gebied aan te leggen. Hierin wordt door de ontwikkelaar voorzien.
Compensatie
Omdat er geen toename is van verhard oppervlak is watercompensatie niet nodig.
Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met meer dan 1000 m2 toeneemt, geen watertoets watercompensatie nodig is. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard, er ligt enkel een kleine groene zone van gras en wat struiken en boompjes in het midden van het terrein. Met de herontwikkeling van het terrein neemt de totale omvang van de verharding af en komt in het midden een wadi te liggen. Omdat het verhard oppervlak niet toeneemt, is in dit geval watercompensatie niet nodig.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
In het plangebied ligt een groene zone, bedoeld voor de waterberging (wadi), groenvoorziening en speelvoorzieningen voor kinderen. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, waterberging en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt.
In het deel van het plangebied dat een echt woonkarakter heeft, hebben de voortuinen bij de woningen de bestemming "Tuin" gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming. Alleen ter plekke van de functieaanduiding parkeerterrein is het parkeren toegestaan. Voor de tuinbestemming zonder deze functieaanduiding is een verboden gebruik opgenomen voor parkeren in de voortuin.
Het gebied dat voor het openbare verkeer, parkeren en verblijf wordt gebruikt, heeft de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming mogen de gronden met de 'functieaanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van het parkeren. Qua bebouwing mogen enkel nutsvoorzieningen en 'andere bouwwerken', zoals palen, penanten en verlichtingselementen, worden gerealiseerd.
Deze bestemming is gegeven aan de aaneengesloten woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een rij woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.
Binnen deze bestemming mogen de gronden met de 'functieaanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van het parkeren.
In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Het bestemmingsplan 'Lorentzstraat 17a' betreft het juridische en planologische instrumentarium voor de ontwikkeling van 17 woningen.
Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Op grond van artikel 6.2.1a Bro wordt een bouwplan van een of meer woningen (te weten 17 woningen) toegestaan. Er moet een afweging worden gemaakt over het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed. Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Op basis van de notitie "Rol van de raad in RO-procedures"(raadsbesluit d.d. 26 januari 2010, reg.nr. 3307116) zou voor het bestemmingsplan "Lorentzstraat 17a" model 1 van toepassing kunnen zijn. Het betreft immers een ontwikkeling met een beperkt karakter op perceelsniveau, er is geen strijd met andere beleidsbeslissingen en er is een actueel bestemmingsplan van kracht. Echter, omdat er eerder nog geen stedenbouwkundig plan als startdocument door de gemeenteraad is vastgesteld en er ook een besluit nodig is met betrekking tot het toepassen van de coördinatieregeling als bedoeld in afdeling 3.6 Wro, is er in dit geval voor gekozen om de procedure van model 2 te volgen.
Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept- ontwerpbestemmingsplan.
Bij toepassing van model 2, wordt er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Omdat er geen inspraak is gehouden over het conceptontwerpbestemmingsplan, is er een inloopavond georganiseerd waarvoor naar alle adressen rondom het plangebied een uitnodiging is gestuurd. Deze inloopavond is gehouden op 19 december 2018. Op deze avond heeft ReadyforLiving haar intenties voor deze ontwikkeling gepresenteerd en kon door omwonenden een reactie worden gegeven.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan raakt geen rijksbelang, provinciaal belang of waterschapsbelang. Op grond van de overleglijst van de provincie (vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht d.d. 11 november 2008) is vastgesteld dat vooroverleg met hen over het plan Voormalige Vreekampgarage niet nodig is. In het kader van de watertoets is heeft voorliggende aanpassing van het plan geen invloed op het aspect water, zodat overleg op dit punt achterweg kan blijven. Voor dit bestemmingsplan kan het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro achterwege gelaten worden.
Het ontwerpbestemmingsplan "Lorentzstraat 17a" wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd, waarbij iedereen de mogelijkheid krijgt om een zienswijze over het plan kenbaar te maken. De resultaten worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan in deze toelichting verwerkt.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.