direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hogeweg 170 - 176
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00217-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het is de ambitie om op steeds meer plekken gemengde stedelijke milieus te creëren, waar wonen, werken en voorzieningen samengaan. In dit kader is het al geruime tijd de intentie om de woningen aan de Hogeweg 170 ,174 en 176 her te bestemmen tot bedrijfswoningen. De gemeente is daarom voornemens om de reguliere burgerwoningen aan de Hogeweg 174 en 176 om te zetten naar bedrijfswoningen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de lange wens van de gemeenteraad om hier woon-werklocaties te realiseren. Daarnaast wordt met het behoud van de woningen tegemoet gekomen aan het verzoek van de omwonenden die pleiten voor behoud van de woningen en daarmee het behoud van het landelijke- en woonkarakter van dit deel van de Hogeweg. De situatie ter plaatse van de Hogeweg 172 blijft ongewijzigd.

Happy Duck heeft zich gemeld bij de gemeente om zich te vestigen op de nog uit te geven bedrijfskavel 44 op de hoek van de Hogeweg tegenover het foodcourt. Het nu nog braakliggende terrein is gelegen aan de overzijde van het foodcourt en tussen de woning aan de Hogeweg 170. Happy Duck wil hier een duurzaam en innovatief autowasplein ontwikkelen. Happy Duck wil daarbij de bestaande, naastgelegen woning aan de Hogeweg 170 als bedrijfswoning behorende bij het autowasplein gaan gebruiken voor het beheer van het complex.

De braakliggende bedrijfskavel en de woning aan de Hogeweg 170 en 120 zijn in eigendom van de gemeente. De woningen aan de Hogeweg 174 en 176 zijn particulier eigendom. Om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het bestemmingsplan “Hogeweg 170 - 176” beslaat uit een braakliggende kavel naast de Hogeweg 170, en de percelen aan de Hogeweg 170, 172, 174 en 176. Het plangebied wordt ten noorden begrensd door de Wiekenweg, ten westen door De Schakelaar, ten zuiden door de Hogeweg en ten oosten door het perceel aan de Hogeweg 178.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0001.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Amersfoort, plangebied aangeduid met rode ster (bron: IMGeo gemeente Amersfoort)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0002.png"

Ligging plangebied, plangebied rood omlijnd (bron: www.kadastralekaart.com)

1.3 Het geldende bestemmingsplan

 

1.3.1 Geldend(e) plan(nen)

Binnen het plangebied gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Nr.   Naam plan   Raad   Planstatus  
1   Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen   9 december 2014   onherroepelijk  
2   Entreegebied De Wieken Zuid   12 januari 2016   onherroepelijk  
3   Bestemmingsplan Veegplan B   26 september 2017   onherroepelijk  
4   Chw-bestemmingsplan Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten-energie installaties met houtige bioamasse en/of fossiele brandstoffen   28 januari 2020   onherroepelijk  

Ter plaatse van de plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen' en 'Entreegebied De Wieken Zuid'.

Daarnaast geldt hier een zogenaamd 'Veegplan' en het Chw-bestemmingsplan 'Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten-energie installaties met houtige bioamasse en/of fossiele brandstoffen'.

Bedrijventerrein e.o. en snelwegen

De percelen aan de Hogeweg 170, 174 en 176 zijn volgens het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen' bestemd als 'Wonen - 3'. Ter plaatse van de burgerwoningen zijn bouwvlakken opgenomen. Het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten en het gebruik als bedrijfswoning is ter plaatse van deze percelen niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein e.o. en snelwegen', plangebied rood omlijnd

Entreegebied De Wieken Zuid

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Entreegebied De Wieken Zuid in 2016 is ervoor gekozen om de nu nog braakliggende kavel 44 bij het plangebied van dat bestemmingsplan te betrekken. Bedrijfskavel 44 heeft volgens het geldende bestemmingsplan 'Entreegebied De Wieken Zuid' de bestemming 'Bedrijventerrein - 6'.

Alhoewel de bedrijfskavel reeds de bestemming 'Bedrijventerrein - 6' heeft past het autowasplein niet binnen de geldende regels, mede gezien aanduiding 'gevellijn' en de naastgelegen burgerwoning als bedrijfswoning die bij het autowasplein wordt betrokken. Het vestigen van het autowasplein op de beoogde locatie is niet zonder meer toegestaan en wordt daarom met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Entreegebied De Wieken Zuid', plangebied rood omlijnd

Bestemmingsplan Veegplan B

In het 'Veegplan B' worden omissies in bestaande bestemmingsplannen hersteld en een eenduidige regeling voor de hele gemeente opgenomen voor archeologie en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. De omissies hebben onder andere betrekking op verwijzingen in regels en het verduidelijken van regels en aanduidingen op de verbeelding. Het is daarmee tevens een zogenoemd 'paraplubestemmingsplan'. Het veegplan kent geen doorvertaling naar het voorliggende bestemmingsplan. 

Chw-bestemmingsplan Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten-energie installaties met houtige bioamasse en/of fossiele brandstoffen

Met dit Chw-plan zijn biomassacentrales en met fossiele brandstoffen gestookte installaties voor energievoorzieningen uit de gemeentelijke bestemmingsplannen gehaald, waardoor geen nieuwe initiatieven voor energieopwekking met houtige biomassa of fossiele brandstoffen worden toegestaan. Het Chw-plan kent geen doorvertaling naar het voorliggende bestemmingsplan. 

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint in hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plan 'Hogeweg 170 - 176'. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid beschreven. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.

De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water en geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten staan genoemd in hoofdstuk 4.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een braakliggend en een nog onbebouwde bedrijfskavel, de bestaande bedrijfswoning aan de Hogeweg 172 en de drie bestaande burgerwoningen aan de Hogeweg 170, 174 en 176. De genoemde percelen liggen tussen de Hogeweg en de Wiekenweg in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0005.png"

Obliekbeeld plangebied (links locatie Happy Duck, rechts percelen Hogeweg 172, 174 en 176)

Het nu nog braakliggende, onbebouwde terrein wordt door een watergang van de woning aan de Hogeweg 170 gescheiden. Het betreft een vrijstaande woning met aanbouw en een bijgebouw dat langs de Wiekenweg is gesitueerd.

2.3 Nieuwe situatie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de wijziging van drie bestaande burgerwoningen (Hogeweg 170, 174 en 176) tot bedrijfswoningen mogelijk. Hiertoe wordt enkel de bestemming omgezet en wordt de bestaande. Aanwezige bebouwing op de percelen Hogeweg 174 en 176 wordt in stand gehouden. In de nieuwe situatie zijn hier bedrijfsactiviteiten toegestaan en dienen de bestaande woningen als bedrijfswoningen te worden gebruikt.

Happy Duck

Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan op de bestaande, nog braakliggende bedrijfskavel een autowasplein mogelijk gemaakt. De woning aan de Hogeweg 170 wordt bij de bedrijfskavel betrokken en dient in toekomst als bedrijfswoning.

Op het terrein van het autowasplein wordt tevens een loods gebouwd die als technische ruimte, kantoor, kantine en opslag dient bij het autowasplein. Er worden 24 doe-het-zelf autowasplaatsen en 10 doe-het-zelf autostofzuigplaatsen gerealiseerd.

Een groot deel van de bestaande aanbouw behorende bij de woning aan de Hogeweg 170 en de naastgelegen schuur langs de Wiekenweg worden gesloopt.

In verband met de doorstroom van het verkeer is ervoor gekozen om de inrit van het autowasplein aan de Wiekenweg te situeren aan de uitrit aan de Hogeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0006.png"

Terreininrichting Happy Duck inclusief bestaande woning Hogeweg 170

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0007.png"

3D impressie Happy Duck inclusief bestaande woning Hogeweg 170

2.3.1 Stedenbouwkundige inpassing Happy Duck

Het entreegebied van De Wieken is een belangrijke zichtlocatie en het visitekaartje voor het bedrijvenpark en voor de stad. De locatie maakt naast onderdeel van het bedrijventerrein ook onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Hogeweg. Een combinatie van wonen – werken heeft de voorkeur in plaats van alleen werken, om het gemengde bebouwingsbeeld in stand te houden en zo een overgang te vormen tussen het bedrijventerrein en natuur- en waterretentiegebied Bloeidaal. Het deel van de percelen dat achter de woningen is gelegen (Wiekenweg zijde) zal bebouwd mogen worden. Uitgangspunt hierbij is een kleinschalige verkaveling met relatieve ruime en groene erven. Dit conform de stedenbouwkundige kaders (zie bijlage 1) zoals deze momenteel gelden binnen de Groene Boorden (het gebied tussen de Hogeweg en de Wiekenweg). Een vergelijkbaar concept is aan de andere zijde van de Hogeweg gerealiseerd in de woon-werkzone Bloeidaal.

Het bestaande karakter van de Hogeweg

De Hogeweg wordt van oudsher gekenmerkt door een betrekkelijk dicht bebouwingslint met gevarieerde half-stedelijke bebouwing met doorkijkjes naar het landelijk gebied en een groene uitstraling door de laanbeplanting en de bestaande elzenhagen.

De bebouwing is kleinschalig met een menging van (bedrijfs)woningen en (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing. De bebouwing is typerend voor belangwekkende historisch-geografische ontwikkelingen uit het verleden. De bebouwing staat in een verspringende rooilijn vanaf de Hogeweg en is traditioneel van karakter: bakstenen muren, rechthoekige ramen en een zadeldak. De bebouwing is (half)vrijstaand en staat voor het grootste deel dwars op de Hogeweg, met een kopgevel met zadeldak en een lage goot op een met tuin omgeven kavel.

Aansluiting op de omgeving

De karakteristiek van het landschap wordt behouden en waar mogelijk versterkt door efficiënt met de ruimte om te gaan en zoveel mogelijk bestaande elementen (bebouwing en groen) te handhaven.

Om het kleinschalige bebouwingsbeeld aan de Hogeweg te borgen is de voorgevelrooilijn teruggelegd naar 12 meter. Hier bestaat de mogelijkheid parkeerplaatsen of voorzieningen zoals voor stofzuiginstallaties te maken, waarbij het open beeld wordt behouden. Voorwaarde is wel dat de plaatsen worden gecompartimenteerd (max. 6 pp) door hagen om het ‘blik’ uit het zicht van de openbare weg te plaatsen.

Voor de beplantingskeuze wordt aangesloten bij het sortiment dat ‘van nature’ in het (dekzand)gebied thuis hoort: meerstammige (grauwe, witte) elzen en berken, eiken afgewisseld met lindes (waardevolle trachtplant voor o.a. bijen). Ook voor de afschermende hagen zou een combinatie van elzen en beuken goed passen in dit landschap. Indien noodzakelijk is het mogelijk afschermende hekken (bij) te plaatsen op of achter de rooilijn, zwart spijlenhekwerk, conform de richtlijnen op het bedrijventerrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Hogeweg 170-176'. Het beleid vormt het kader van toetsing voor de nieuwe ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen. Het gemeentelijke, provinciale en rijksbeleid dat hier van toepassing is, wordt beschreven in Hoofdstuk 3 en 4, waarbij in hoofdstuk 4 met name de omgevingsaspecten aan de orde komen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijk
3.2.1.1 NOVI

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld; deze is op 15 september 2020 bekend gemaakt. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) wordt door deze nieuwe omgevingsvisie vervangen. De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Het is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie. De inrichting van de NOVI sluit aan op de voorwaarden die op basis van de Omgevingswet aan de visie worden gesteld. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de Omgevingswet bedoeld. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.

De Visie

De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip.

De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken. Beschreven wordt een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?

Toelichting

In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.

Uitvoeringsagenda

In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. In de uitvoeringsagenda worden de opgaven centraal gesteld aan de hand van vier prioriteiten. De Uitvoeringsagenda beschrijft de volgende vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal zonder meer samen en ze zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • Combineren boven enkelvoudig;
  • Kenmerken & identiteit;
  • Afwentelen voorkomen.

Relevantie voor het plangebied

In de NOVI zijn geen specifieke nationale opgaven voor Amersfoort benoemd die voor deze ontwikkeling van belang zijn.

3.2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het wettelijk kader bestaat uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In de Wro is het medebewind van de provincie ten behoeve van het uitvoeren van het rijksbelang geregeld. Ook is de wettelijke grondslag verstrekt voor het Rijk en de provincies om in specifieke omstandigheden ontheffing te verlenen van de geldende regels.

In de SVIR zijn kaderstellende uitspraken gedaan over een beperkt aantal belangen van nationale en internationale betekenis die juridisch worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), in werking getreden op 30 december 2011 (zie Stb. 2011, nr. 391) en per 1 oktober 2012 (zie Stb. 2012, nr. 388) aangevuld en in werking getreden.

Daarbij gaat het primair om de volgende belangen: project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. In de 1e aanvulling zijn de onderwerpen uitgebreid. Daarbij gaat het om de volgende belangen: rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, verstedelijking in het IJsselmeer en de toekomstige rivierverruiming van de maastakken. In de 2e aanvulling (zie KB 2012, nr. 434) zijn de volgende aspecten toegevoegd: de afwijkende regels Friese Waddeneilanden en beperkingen rond militaire radarstations.

De aanvulling van het Barro gaat vergezeld van een wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vastgesteld op 16 december 2011 (zie Stb. 2011, nr. 666) resp. 31 augustus 2012 (zie Stb. 2012, nr. 18324). De wijziging van de Rarro voorziet in de (ministeriële) regeling van de toegevoegde nationale belangen die nog nader geregeld dienden te worden (hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de ecologische hoofdstructuur en voor de regeling met betrekking tot radars). Daarnaast bevat deze regeling nog wijzigingen van niet inhoudelijke aard naar aanleiding van enkele nieuwe ontwikkelingen en worden enkele onjuistheden hersteld.

Geen van de in het Barro geformuleerde belangen zijn van toepassing voor deze ontwikkeling.

3.2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder') opgenomen. Op grond van deze bepaling dient voor alle stedelijke ontwikkelingen naar de volgende treden gekeken te worden:

  • is er vraag naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling?
  • kan hiervoor bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing worden hergebruikt?
  • indien nieuwbouw nodig is, dan dient gezorgd te worden voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Relevantie voor het plangebied

Volgens het bestemmingsplan 'Entreegebied De Wieken Zuid' zijn ter plaatse van de projectlocatie binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 6' reeds bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. In die zin voorziet dit bestemmingsplan niet in nieuwe bouwmogelijkheden (t.o.v. de bestaande planologische mogelijkheden). Er is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ruimtevraag. Ten opzichte van de bestaande bouwmogelijkheden is er geen sprake van een feitelijke uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied (bestaand stedelijk gebied wordt in het Besluit ruimtelijke ordening als volgt gedefinieerd: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur).

Het omzetten van de bestaande burgerwoningen naar bedrijfsbestemmingen met de aanduiding 'bedrijfswoningen' betreft een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Aan het doorlopen van de stappen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt dan ook niet toegekomen.

3.2.2 Provincie

Sinds 1 april 2021 werkt de provincie Utrecht met de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie zijn de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. In de Omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijke gebied in onderlinge samenhang bezien. De omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie Utrecht. Dit betekent dat de Omgevingsvisie alleen voor de provincie Utrecht verplichtingen schept. De uitgangspunten van de Omgevingsvisie zijn vertaald in de regels van de (interim) Omgevingsverordening. De normen en regels uit de Omgevingsverordening zijn wel bindend voor inwoners en de gemeente. De omgevingsvisie en de daaruit voortvloeiende (interim) Omgevingsverordening vormen samen een belangrijk kader voor dit bestemmingsplan.

3.2.2.1 Omgevingsvisie

De provincie Utrecht heeft een fijn woon- en leefklimaat. Dat wil de provincie zo houden. Tegelijkertijd is er ruimte nodig voor opgaven als: de groeiende behoefte aan woningen, de aantrekkende economie en de energietransitie. Daarom móeten er keuzes worden gemaakt. De keuzes die de provincie maakt voor de leefomgeving staan in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is op 10 maart 2021 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 april 2021 in werking getreden.

Het is niet eenvoudig om de leefomgeving in te richten. De provincie wil voorsorteren op de toekomst door zich onder andere voorbereiden op:

  • de extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • de toename van werkgelegenheid;
  • de toename van verkeer;
  • de energietransitie;
  • de klimaatverandering;
  • de veranderingen in de landbouw;
  • de versterking van natuur en recreatief groen.

Aan deze (nieuwe) ontwikkelingen wil de provincie ruimte geven. Daarnaast vindt de provincie het belangrijk om de bestaande kwaliteiten van de provincie Utrecht te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen.

Uitgangspunt voor de te maken keuzes is door te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met slim combineren wordt bedoeld dat dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij vindt de provincie voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren) zorgen we er juist voor dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.

Relevantie voor het plangebied

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de inrichting van de leefomgeving zoals de provincie dat voor zicht ziet: het plangebied wordt slimmer benut door de functies wonen en werken verder te mengen. Daarnaast worden er met het behoud van de woningen geen woningen aan de woningmarkt onttrokken.

3.2.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening bevat op provinciaal niveau regels voor de fysieke leefomgeving. Hiermee zorgt de omgevingsverordening ervoor dat de doelen en het beleid uit de provinciale omgevingsvisie doorwerken naar derden.

Vanuit de provinciale interim omgevingsverordening is de instructieregel verstedelijking (artikel 9.16) van toepassing. In die instructieregel is het volgende opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor bedrijventerreinen mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • a. de uitbreiding bedrijventerrein past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
  • a. de revitalisering, herstructurering en efficiënter gebruik van bestaande bedrijventerreinen zijn verzekerd;
  • b. de uitbreiding bedrijventerreinen vindt plaats in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein; en
  • c. de uitbreiding bedrijventerreinen leidt niet tot extra bodemdaling.
  • 2. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Relevantie voor het plangebied

Ad 1. Het plangebied ligt binnen stedelijk gebied. Het plangebied heeft in het huidige plan grotendeels een bedrijfsbestemming. De bestemmingen van de bestaande woningen aan de Hogeweg 170, 174 en 176 worden met dit bestemmingsplan eveneens gewijzigd naar 'Bedrijventerrein' en krijgen de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Er vindt geen uitbreiding van het bedrijventerrein plaats, behalve de nieuwe bebouwingsmogelijkheden van de percelen die nu nog een woonbestemming hebben (Hogeweg 174 en 176). De nieuwe bouwmogelijkheden zijn vastgelegd in artikel 3 van de regels. Met het voorliggende plan krijgt een leegstaande bedrijfskavel een langgewenste bedrijfsmatige invulling.

Ad 2. Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten bevat een motivering op omgevingsaspecten waaruit blijkt dat het voorliggende plan aan de genoemde voorwaarden voldoet.

3.2.3 Gemeente

3.2.3.1 Structuurvisie Amersfoort 2030

Op 9 juli 2013 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Amersfoort 2030' vastgesteld. De centrale ambitie volgens de Koers Structuurvisie Amersfoort 2030 is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een vitale en duurzame stad als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad met een centrumfunctie voor de regio Amersfoort. De ruimtelijke doelstellingen uit de Koers zijn:

  • Amersfoort realiseert voldoende woningen voor een diverse bevolking (vooral voor de drie doelgroepen: jonge gezinnen en gezinsvormers, vitale ouderen en jongeren en studenten) en met het accent op binnenstedelijk bouwen;
  • Amersfoort levert haar bijdrage aan een gevarieerde bedrijvigheid in de regio, waarbij het accent voor Amersfoort ligt op een verdere ontwikkeling als kennisstad;
  • Amersfoort blijft een groene stad met een goede samenhang tussen groene (en blauwe) gebieden in en om de stad en een versterking van de kwaliteit van de (openbare) ruimten in de stad;
  • Amersfoort biedt mensen een prettig leefklimaat in de wijken;
  • Amersfoort biedt een sprankelend cultureel klimaat en biedt ruimte aan diverse voorzieningen die passen bij de centrumfunctie van de stad in de regio;
  • Amersfoort wil de ambitie om een CO2 neutrale stad te zijn in 2030 zoveel mogelijk ruimtelijk faciliteren;
  • Amersfoort zorgt voor het behoud van haar cultureel erfgoed en ontwikkelt zich op stedenbouwkundig-architectonisch hoogwaardig niveau;
  • Amersfoort streeft naar goede bereikbaarheid van de stad en zorgt voor verbindingen in de stad (met name naar het centrum), waarbij duurzaam vervoer een prominentere rol krijgt.

Relevantie voor het plangebied

Met het voorliggende plan wordt invulling gegeven aan de ambities om op steeds meer gemengde stedelijke milieus te creëren waar wonen en werken samengaan.

3.2.3.2 Coalitieakkoord 2022-2026

Op 5 juli 2022 presenteerde van D66, GroenLinks, CDA, ChristenUnie en Partij voor de Dieren presenteerde vrijdag 1 juli Akkoord! 2022-2026. Met dit akkoord maakt de coalitie keuzes die belangrijk zijn voor nu en voor de volgende generaties. De keuzes in het coalitieakkoord zijn gemaakt vanuit de volgende uitgangspunten:

  • Goed leven binnen de grenzen van onze aarde
  • Een thuis voor iedereen
  • Welzijn en sociale rechtvaardigheid
  • Goed samenspel en in gesprek

Amersfoort blijft de komende jaren groeien en veranderen. De gemeente kiest voor duurzame ontwikkeling, in balans met de omgeving en binnen de grenzen van onze planeet. De gemeente geeft volop ruimte aan bedrijven, ondernemers en inwoners die willen bijdragen aan de verandering naar een groene kringloopeconomie. Zo bouwt de gemeente Amersfoort aan een groene, duurzame stad voor deze én volgende generaties.

Relevantie voor het plangebied

Met het voorliggende plan wordt invulling gegeven aan de uitgangspunten en ambities uit het Coalitieakkoord 2022-2026 door hier een woon-werklocatie te realiseren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de lange wens van de gemeenteraad in het kader van de 'Visie Werklocaties 2030', zie ook paragraaf 3.2.3.6. Daarnaast wordt met het behoud van de woningen tegemoet gekomen aan het verzoek van de omwonenden die pleiten voor behoud van de woningen en daarmee het behoud van het landelijke- en woonkarakter van dit deel van de Hogeweg.

3.2.3.3 Nota parkeernormen Amersfoort

In de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2014, beleidsregel 'Toepassing Parkeernormen 2021' zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling geen extra parkeerdruk in het openbaar gebied geeft.

In het gemeentelijke parkeerbeleid en de te hanteren parkeernormen is een onderscheid gemaakt naar locaties. Dit is gebeurd vanuit de doelstelling om bij te dragen aan een bewuster mobiliteitsgedrag en vervoerwijzekeuze. Daarbij zijn de parkeernormen afhankelijk gesteld van de plaats waar de ontwikkeling plaatsvindt in relatie tot onder andere de loopafstand tot een OV-punt. Dichtbij een OV-knooppunt mogen minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd dan elders, om zo het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren. Bij woningen geldt als locatie-indeling: binnenstad, schil en rest bebouwde kom. De schil bestaat uit de parkeerreguleringsgebieden direct rondom de binnenstad. De planlocatie ligt in het gebied dat is aangewezen als 'rest bebouwde kom'.

Relevantie voor het plangebied

In paragraaf 4.6 wordt dit onderwerp uitvoerig behandeld waaruit blijkt dat aan de parkeernormen kan worden voldaan.

3.2.3.4 Bedrijvenpark De Wieken Vinkenhoef

Het bedrijventerrein bezit een eigen website 'Bedrijvenpark De Wieken Vinkenhoef. Daar wordt aangegeven dat bereikbaarheid, saamhorigheid en organisatie sterke punten zijn. Met elkaar willen de eigenaren en gebruikers van de bedrijven op het bedrijventerrein de koploper zijn op het gebied van duurzaamheid en werken nauw samen om een CO2-neutraal, circulair bedrijventerrein te worden.

Nederland wil in 2050 CO2 -neutraal zijn. Amersfoort is ambitieuzer en wil dat al in 2030 hebben gerealiseerd, met De Wieken Vinkenhoef als proeftuin. Voor de periode tot en met 2022 liggen al concrete plannen klaar.

De Milieubarometer vormt het startpunt voor het realiseren van de doelstelling om het duurzaamste bedrijvenpark van Amersfoort te worden. Het is een nulmeting van de CO2-huishouding van bedrijven en van het totale bedrijvenpark. Op basis daarvan kunnen bedrijven maatregelen nemen om hun CO2-voetafdruk te reduceren en de effectiviteit in de gaten te houden. Het uiteindelijke doel is een CO2-neutrale bedrijfsvoering.

Relevantie voor het plangebied

In paragraaf 4.14 wordt dit onderwerp uitvoerig behandeld.

3.2.3.5 Ontwerp omgevingsvisie Amersfoort 2030-2040

De ontwerp omgevingsvisie geeft een beeld van hoe de stad er straks uitziet, in 2030 en verder. In de visie staan ook de belangrijkste doelen voor wonen, werken, groen, mobiliteit, duurzaamheid en ruimte voor cultuur, sport en onderwijs. De ontwerp-omgevingsvisie ligt tot en met 22 maart 2023 ter inzage. Vooruitlopend op de vaststelling van de omgevingsvisie wordt hieronder alvast ingegaan op de relevantie voor het plangebied van dit bestemmingsplan.

Relevantie voor het plangebied

De ontwerp omgevingsvisie heeft geen specifieke opgaven voor het plangebied van dit bestemmingsplan bepaald. Wel zijn in de ontwerp omgevingsvisie gebiedsaccenten voor bestaande bedrijventerreinen gelegd, namelijk op het behoud en de intevsivering van deze bestaande bedrijventerreinen. Met het voorliggende plan wordt hieraan invulling gegeven.

3.2.3.6 Visie Werklocaties 2030

In de Visie Werklocaties (2013) wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken. Met een vestigingsbeleid voor werklocaties streeft de gemeente Amersfoort naar optimale ruimtelijke randvoorwaarden voor bedrijvigheid. Centraal staat het uitgangspunt dat zoveel mogelijk ruimte wordt geboden aan initiatieven uit de stad.

Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de Nota ‘Ruimte voor Ondernemen – Actualisatie vestigingsbeleid Visie Werklocaties’ vastgesteld waarmee verdere functieverruiming mogelijk wordt gemaakt.

Amersfoort behoort nog altijd tot de economisch meest sterke regio's van Nederland, maar economische groei is geen automatisme. Ondernemende mensen met initiatieven moeten nog meer ruimte krijgen om deze te ontplooien. Sleutelbegrip is flexibiliteit. Functieverruiming blijft dan ook het uitgangspunt van het vestigingsbeleid. Dit past binnen het principe van uitnodigingsplanologie, zoals dat is uitgewerkt in de Structuurvisie Amersfoort 2030.

De Wieken Zuid: modern, functioneel bedrijvenpark in ontwikkeling.

De Wieken Zuid is een modern, functioneel bedrijvenpark, vooral voor bedrijfsruimte. Het entreegebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein De Wieken Zuid en neemt een bijzondere positie in. Het entreegebied is een belangrijke zichtlocatie en daarmee het "visitekaartje" voor het gebied De Wieken en voor de stad. Om deze bijzondere positie te benutten zijn de functies voor het entreegebied in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen' reeds verruimd, zodat er een goede functiemenging binnen deze kavels kan plaatsvinden. Het betreft de toevoeging van leisure, een partycentrum en de uitbreiding van het horecaprogramma, naast de bestaande mogelijkheid van een brandstofverkooppunt en een reclamemast.

Bedrijventerreinen

Binnen Regio Amersfoort hebben we met onze buurgemeenten (Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest, Woudenberg, en Nijkerk, Barneveld) een Samenwerkingsagenda Werklocaties opgesteld. Belangrijk onderdeel hierin is het beleid voor bedrijventerreinen, in het bijzonder de herstructurering en de ontwikkeling van nieuwe locaties.

Het optimaliseren en waar nodig herstructureren van bestaande werklocaties heeft prioriteit boven de aanleg van nieuwe locaties. Dit uitgangspunt staat bekend als de SER-ladder. Ook de provincie Utrecht en het Rijk hanteren dit. Dit betekent dat we inzetten op herstructurering, dat we Bedrijvenpark Vathorst, De Wieken Zuid en De Wieken Noord ontwikkelen en geen nieuwe planlocaties tot 2020 aanwijzen:

  • Herstructurering: wij geven tot 2020 prioriteit aan Isselt, De Hoef en Kop van Isselt. Hier zijn de opgaven het grootst.
  • Planning 2010-2020: in de periode 2010-2020 is voor de regio Amersfoort berekend dat er nog behoefte is aan ongeveer 80 hectare bedrijfsruimte (exclusief eventuele niet-bedrijfsruimte die op bedrijventerreinen kan landen). De werklocaties die momenteel in ontwikkeling zijn (voor Amersfoort gaat het om Bedrijvenpark Vathorst en De Wieken Zuid) en de werklocaties die in de planning staan (voor Amersfoort gaat het om De Wieken Noord) voorzien in de berekende behoefte tot 2020. Nieuwe planlocaties tot 2020 zijn naar de huidige inzichten niet nodig.
  • Planning na 2020: voor de locaties na 2020 kijken we in Regio Amersfoort vooral naar nut en noodzaak van nieuwe locaties, waarbij we nu nog geen nieuwe locaties als bedrijventerrein bestemmen. Immers, naar de huidige inzichten is er na 2020 nauwelijks vraag naar nieuwe bedrijventerreinen (indicatief: 10 hectare voor de regio) en mogelijk zullen nieuwe locaties die voor 2020 in uitgifte zijn gebracht, nog na 2020 in ontwikkeling zijn. Wel houden we Vathorst West en Nijkerkerstraat voor na 2020 als reserve open, zonder hierin nu definitieve keuzes te maken.


Voor onze huidige locaties (bestaand en in ontwikkeling) staan wij positief tegenover het geven van nieuwe impulsen door meer ruimte voor functiemenging te bieden (zie Economisch Toetsingskader).

Wonen op werklocaties

In het kader van de Woonvisie is de behoefte aan nieuwe woningen tot 2030 berekend. Hieruit blijkt dat er momenteel fors onvoldoende woningbouwlocaties in beeld zijn om volledig in de behoefte te kunnen voorzien. Met name voor de periode 2020-2030 moeten er extra woningbouwlocaties komen om in de behoefte te kunnen voorzien. Gezien de keuze voor inbreiding boven uitbreiding, en gezien regionaal de ruime beschikbaarheid van (plan)locaties voor bedrijven- en kantorenterreinen, en onze wens voor meer functiemenging (minder monofunctionaliteit op bedrijven- en kantorenterreinen), zien wij kansen voor woningbouw op een aantal bedrijvenlocaties.

Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden

We zien de verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Wij willen voor werkfuncties op verspreide werklocaties meer ruimte bieden. Dit past bij de stedelijke dynamiek: wij staan positief tegenover, en zullen ruimhartig omgaan met functiemenging. Dit past ook in ons streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.

Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.

Relevantie voor het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het omzetten van de bestaande burgerwoningen naar bedrijfswoningen aan de Hogeweg 170, 174 en 176. Daarnaast wordt een passende regeling opgenomen voor een autowasbedrijf dat zich op de nog braakliggende bedrijfskavel op de kop van de Hogeweg tegenover het foodcourt wil vestigen. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt daarmee uitvoering gegeven aan de 'visie Werklocaties 2030' en de wens van de gemeenteraad om deze gronden her te ontwikkelen.

3.2.3.7 Duurzaamheidsvisie

In 2030 wil Amersfoort een stad zijn zonder CO2 uitstoot en daarnaast wil zij afvalloos en klimaatbestendig zijn. Deze ambitie, van een Duurzame Stad, vraagt een aanpak die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven zoals een CO2 klimaatbestendige-, en energie neutrale stad in 2030 te kunnen realiseren. De gemeente Amersfoort heeft daartoe een duurzaamheidsprogramma en een leidraad dat gaat over meerdere aspecten van duurzaamheid te weten:

  • Circulaire economie en circulair bouwen;
  • Energie;
  • Klimaatbestendigheid, groen, natuur inclusief en biodiversiteit;
  • Duurzame mobiliteit

Om maximale bijdrage te kunnen leveren aan het gehele duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam- en circulair bouwen. Zo ook in dit bestemmingsplan.

Om CO2 (klimaat) neutrale gebieden te realiseren moet de gemeente kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte, oppervlaktewater en restwarmte. De gemeente ziet nieuwbouw of grootschalige renovatie en herontwikkeling dan ook als kans om de wijkopgave te verkleinen, duurzame energie aan te jagen of om er aan bij te dragen door middel van energieleverende nieuwbouw. Per locatie worden keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening om zo te komen tot energie-neutrale of energieleverende gebiedsontwikkelingen.

Relevantie voor het plangebied

In dit bestemmingsplan is duurzaamheid verankerd in het duurzaamheidsconcept van het nieuw te realiseren wasplein. In paragraaf 4.14 wordt hier uitgebreid op ingegaan.

3.2.4 Groencompensatie

Op 31 mei 2022 is het Groencompensatiebeleid door de raad vastgesteld. Het Groencompensatiebeleid is verplicht voor ruimtelijke plannen die niet passen in het bestemmingsplan. Het is bedoeld voor nieuwbouw en herinrichtingen en is niet inzetbaar voor groen met een groene bestemming. Het formuleren van nieuw groencompensatiebeleid volgt uit de Groenvisie en de Toekomst Agenda Milieu.

Samen met o.a. de Groenkaart en de Bomenleidraad zorgt het compensatiebeleid voor behoud en versterking van de groene waarden van Amersfoort. Als doelen voor de compensatie zijn genoemd:

  • Behoud en versterking van groene waarden;
  • Vergroten biodiversiteit (kenmerkende plant- en diersoorten);
  • Transparante regels voor initiatiefnemers.

Het Groencompensatiebeleid gaat uit van een aantal uitgangspunten. Zo moet de compensatie passen bij Amersfoort. De grootte van het project en de ingreep bepaalt hoeveel compensatie nodig is. De maatregelen richten zich op planten en dieren die in Amersfoort voorkomen. Dit verschilt per stadsdeel want de Berg is anders dan Nieuwland en anders dan Randenbroek. Later is daar aan toegevoegd dat het groen dat verdwijnt binnen het plangebied wordt gecompenseerd.

Relevantie voor het plangebied

Conform het Groencompensatiebeleid is de benodigde groencompensatie aan de hand van de 'invultabel groencompensatie' bepaald. In paragraaf 4.9.6 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Conclusie

Het onderhavige voornemen past binnen de beleidskaders van alle overheden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. De volgende aspecten komen aan de orde:

  • Water;
  • Luchtkwaliteit;
  • Bedrijven- en milieuzonering;
  • Externe veiligheid;
  • Verkeer en parkeren;
  • Bodem;
  • Gelduid;
  • Ecologie;
  • M.e.r. beoordeling;
  • Archeologie;
  • Conventionele explosieven;
  • Kabels en leidingen;
  • Duurzaamheid.

4.2 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.

4.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.2.2 Nationaal Water Programma 2022-2027

In het Nationaal Water Programma (NWP) beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Het programma is vastgesteld in 2021 en anticipeert op de Omgevingswet. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren. Voor de periode 2022 2027, maar ook verder vooruit. Doel is werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het Nationaal Waterprogramma is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021.

4.2.3 Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma provincie Utrecht 2022-2027 (hierna BWP) is vastgesteld in 2021. Hierin zijn de ambities voor bodem en water uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Onderdeel van het programma is het wettelijke verplichte Regionaal Waterplan onder de Waterwet. Het plan voldoet aan de eisen van een Regionaal Waterprogramma volgens de Omgevingswet. In het BWP wordt uitvoering gegeven aan vier verplichte Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Ook actuele thema’s, zoals omgaan met toenemende periodes van droogte en wateroverlast, en toenemende drukte in de ondergrond, zijn onderdeel van het BWP. Verder wordt beschreven wat de relatie is met andere provinciale beleidsthema’s of programma’s. Het programma is een vervolg op het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

4.2.4 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 geeft Waterschap Vallei en Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van zes jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) is eind 2021 vastgesteld en is de opvolger van het waterbeheerprogramma. Het BOP is de gebiedsgerichte doorvertaling van de BOVI2050. Het BOP is het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatsverplichtend en zelfbindend. Voor het Eemland zijn gebiedsdoelen/-programma’s vastgesteld. Deze laten zien waar het waterschap voor staat t.a.v. waterveiligheid en schoon en voldoende oppervlaktewater.

4.2.5 Watervisie gemeente Amersfoort 2021-2040

De watervisie is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. De ambitie is dat Amersfoort een gezonde, groene stad is met mogelijkheden om te groeien. Een goede waterhuishouding is elementair voor een afgewogen inrichting en beheer. Ook speelt een goede waterhuishouding een belangrijke rol in (recreatief) gebruik, economie, cultuurhistorie, groenblauwe structuren, biodiversiteit en toekomstbestendige (klimaat)oplossingen. Het klimaat verandert, er ligt een grote binnenstedelijke woningbouwopgave en het gebruik van de openbare ruimte zal intensiveren. Daarom zijn extra inspanningen nodig op het gebied van het waterbeheer om de stad leefbaar te houden. Met name bij nieuwe ontwikkelingen liggen hiervoor kansen. Daarbij wil de gemeente Amersfoort om kunnen gaan met de gevolgen van klimaatverandering en de natuur meer kansen geven. In de watervisie is aandacht voor biodiversiteit, maar voor beleving, beweging en vermindering van hittestress. Specifiek voor nieuwe ontwikkelingen heeft de gemeente richtlijnen opgesteld (Richtlijn klimaatbestendige bouw, feb. 2020).

4.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2021-2031

In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is beschreven hoe de gemeente de komende jaren invulling geeft aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Centraal doel is het behouden en versterken van een vitale en gezonde leefomgeving. Het inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt is een taak van de gemeente. Daarnaast treft de gemeente op doelmatige wijze maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater. De uitvoering van deze taken zoveel mogelijk aansluitend bij de natuurlijke situatie en in verbinding met andere maatschappelijke opgaven. In het landelijke Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken dat Nederland in 2050 klimaatbestendig is. O.b.v. het basisrioleringsplan zijn maatregelen benoemd om regenwateroverlast tot een acceptabel niveau te beperken. De uitvoering van is zo mogelijk gekoppeld aan andere ontwikkelingen in de stad.

4.2.7 Programma Klimaatbestendige en Groene Stad

In het Programma Klimaatbestendige en Groene Stad (2019) van de gemeente Amersfoort wordt bestaand beleid gebundeld en een stap gemaakt naar een uitvoeringsagenda. De ambitie is om in 2050 een waterrobuuste en klimaatbestendige stad te zijn, waarin economie, veiligheid en gezondheid niet of nauwelijks hinder ondervinden van klimaatveranderingen. Amersfoort doet dit door te werken aan het voorkomen van de negatieve effecten van wateroverlast en hittestress, en het zo veel mogelijk tegengaan van verdroging.

4.2.8 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is een van de pijlers van het “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.2.9 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het beleid.

4.2.10 Water in relatie tot het plangebied

Bestaande situatie

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein Wieken aan de oostkant van Amersfoort. In het plangebied zijn ter plaatse van het her in te richten perceel ten behoeve van het autowasplein een c watergang en een duiker aanwezig. Thans is het perceel grotendeels onbebouwd (grasland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0008.png"

Legger oppervlaktewater t.h.v. het plangebied (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Toekomstige situatie

De situatie ter plaatse van de percelen aan de Hogeweg 172, 174 en 176 blijft gehandhaafd.

Oppervlaktewater

In de toekomstig situatie wordt de bestaande c-watergang aan de oostzijde van het autowasplein gedempt. Hiervoor dient een watervergunning aan te worden gevraagd bij het waterschap. De duiker aan de zuidzijde van het perceel is in 2015 aangelegd (o.b.v. Waterstructuurplan Wieken, 20 juni 2014), maar wordt deels vervangen door oppervlaktewater. De duiker aan de westzijde van het perceel is in 2015 nieuw aangelegd en blijft in stand. Aan de westzijde van het perceel komt tevens lager gelegen groen/water.

Grondwater

Bij de ontwikkeling van het autowasplein wordt rekening gehouden met grondwaterstanden tussen de 0,60m en 1,50m onder de bestaande maaiveldhoogte. Uit onderzoek naar klimaatgevolgen in Amersfoort, blijkt wel dat de grondwaterstand in dit gebied in de winter nog verder kan stijgen. Ontwikkeling van dit plangebied heeft geen negatieve invloed op de grondwaterstand.

Afvalwater

Afvalwater van dat qua samenstelling gelijk is aan huishoudelijk afvalwater, wordt apart ingezameld van hemelwater. Het afvalwater wordt via de bestaande persleiding in het plangebied afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Amersfoort. Deze heeft voldoende capaciteit. Potentieel verontreinigd hemelwater wordt via een zuiverende voorziening geloosd.

Hemelwater

Hemelwater dat valt op het perceel van het autowasplein wordt zoveel mogelijk vastgehouden. Er wordt gerekend met de Richtlijn Klimaatbestendige Bouw (feb. 2020) van de gemeente Amersfoort. Het hemelwater wordt vastgehouden in infiltratiekratten, waterbergende fundering en (laaggelegen) groen.

Om de grondwaterkwaliteit te beschermen, mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.

Waterveiligheid

Het perceel van het autowasplein is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Op basis van de klimaateffectatlas wordt de maximale waterdiepte ingeschat op maximaal 1,5 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is lang, omdat het gebied ver van de waterkering af ligt.

Bouwen in overstroombare gebieden brengt bepaalde risico's met zich mee en hier dient passend mee omgegaan te worden. Wat betreft maatregelen kan eventueel gedacht worden aan het voldoende hoog aanbrengen van het vloerpeil, verhoogde drempels en een zodanige inrichting van gebouwen dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0009.png"

Potentiële overstromingsdiepte plangebied (bron: www.klimaateffectatlas.nl)

4.2.11 Reactie Waterschap Vallei en Eem

Voor plannen waarvan het verhard oppervlak met meer dan 1.500 m2 toeneemt, is een watertoets en watercompensatie nodig. Op 15 november 2022 is www.dewatertoets.nl ingevuld voor dit plan (normale procedure).

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de Wet luchtkwaliteit kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan (of andere planologische procedure) moet worden voldaan aan grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en fijn stof. In het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen” is bepaald dat indien een project kan worden beschouwd als “niet in betekenende mate” er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Deze grens is in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een planologische procedure toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden. In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van “niet in betekenende mate”. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden. Voor de laatste categorie projecten is in de regeling een verdeelsleutel woningen-kantoren opgenomen.

4.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van een autowasplein en het omzetten van drie bestaande, reguliere burgerwoningen naar bedrijfswoningen mogelijk. Daarmee wordt binnen het plangebied geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Happy Duck genereert 644 verkeersbewegingen per dag. Dat zijn gemiddeld 54 verkeersbewegingen per uur. Het project zal niet leiden tot een significante toename aan verkeer. Dit blijkt ook uit paragraaf 4.6. Het realiseren van het autowasplein kwalificeert daarom niet als een project in betekende mate.

4.4 Bedrijven- en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld door bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieugevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege onder andere geur, stof, geluid en gevaar veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

Dit gebeurt onder andere door het toepassen van bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie is een algemeen door de rechter aanvaarde methode.

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een kleinere richtafstand (behalve voor het aspect gevaar) worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieugevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie met voorliggende plan

Het plangebied is gelegen op een bedrijventerrein. Daarnaast kenmerkt de omgeving van het plangebied zich door de nabije ligging van de A28. Het gebied en de omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als ‘gemengd gebied’. De richtafstanden kunnen met één stap worden verkleind.

In navolgende tabel zijn de milieucategorieën en de daarbij behorende richtafstanden bij een gemengd gebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0010.png"

Milieucategorieën en afstand gemengd gebied

Bij milieuzonering zijn twee aspecten van belang:

  • 1. Het niet belemmeren van de bedrijfsvoering van in de omgeving gelegen bedrijven;
  • 2. Er sprake dient te zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Hieronder wordt ingegaan op de aard en omvang van de effecten wat betreft geur, stof, geluid en gevaar.

Het bedrijventerrein De Wieken kent sinds de vaststelling van het geldende bestemmingsplan ‘Entreegebied De Wieken Zuid’ een inwaartse milieuzonering. Door de toepassing van het categorie-indelingssysteem is bij de uitgifte van kavels rekening gehouden met het beperken van de geluidbelasting van bedrijven naar de omgeving (dit geldt ook voor stof, luchtverontreiniging en externe veiligheid).

Binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan
bedrijfsactiviteiten toegestaan met een maximale milieucategorie 3.2. Ten zuiden van het plangebied zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een maximale milieucategorie 2. Ten oosten van het plangebied zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een maximale milieucategorie 3.1. Ten noorden van het plangebied zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een maximale milieucategorie 4.1.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de drie woonbestemmingen omgezet naar bedrijfswoningen. Dit houdt in dat de gele bestemmingen op de kaart de bestemming 'Bedrijventerrein' krijgen.

Beoordeling Happy Duck

De vraag die centraal staat bij de realisatie voor de Happy Duck is of voor de omliggende gevoelige functies kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Om te kunnen beoordelen of hieraan voldaan kan worden is inzicht nodig in de gevoelige functies in de omgeving van de Happy Duck. Woningen zijn gevoelige functies. Bedrijfswoningen die niet bij de Happy Duck horen vallen hier ook onder. Dit betekent dat de bedrijfswoningen aan de Hogeweg 172, 174 en 176 ook getoetst moeten worden. Naast de bedrijfswoningen op nr. 172, 174 en 176 van de Hogeweg zal ook getoetst moeten worden aan de woningen, zoals aangeduid in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0011.jpg"

Ligging gevoelige bestemmingen Hogeweg ten opzichte van plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0012.png"

Daarnaast is inzicht nodig in de mogelijke milieueffecten van de Happy Duck en de daarbij behorende richtafstanden. Bepalend hiervoor is de milieucategorie waarin de Happy Duck valt en de typering van het gebied.

Typering gebied:

De beoogde ontwikkeling bevindt zich aan de rand van een bedrijventerrein met in de directe omgeving de volgende bestemmingen: wonen, bedrijven, gemengd gebied en horeca. De huidige bestemming van het plangebied is 'Bedrijventerrein', dit blijft ongewijzigd. Het gebied kan hiermee aangemerkt worden als gemengd gebied.

Autowasserij (Hogeweg 170)

Conform de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor een activiteit autowasserij de bedrijfscategorie 2. Voor bedrijfscategorie 2 geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand van de autowasserij naar gevoelige bestemmingen in de directe omgeving bedraagt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0013.png"

Tabel afstand gevoelige bestemming tot Happy Duck en toetsing aan richtafstand

Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan de richtafstanden wordt voldaan. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit komt overeen met de bevindingen uit het akoestisch onderzoek dat in oktober 2021 is uitgevoerd door Event Acoustics. Daarnaast zal het autowasbedrijf moeten voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Beoordeling bedrijfswoningen

Met het plan worden de bestaande bestemmingen wonen omgezet naar bedrijven, waarbij de woningen aan de Hogeweg 170, 174 en 176 als bedrijfswoning bestemd worden. De VNG richtafstanden zijn niet zonder meer van toepassing op bedrijfswoningen aangezien het vaak gaat om historisch gegroeide situaties op bedrijventerreinen waarbij burgerwoningen zijn vermengd met bedrijvigheid. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstanden en er kan een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat worden aanvaard. Hoewel het gaat om een historisch gegroeide situatie waarbij de woningen worden omgezet naar bedrijfswoningen, zal nog steeds een toets moeten plaatsvinden of het woon- en leefklimaat voor deze bedrijfswoningen aanvaardbaar is. En daarbij ook een toets of de woningen geen onevenredige inperking van de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven opleveren.

Beoordeling onevenredige inperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Nieuwe gevoelige bestemmingen in de directe omgeving van een bedrijf kunnen een belemmering inhouden omdat maatregelen nodig zijn om de hinder bij die gevoelige bestemmingen te beperken. De nieuwe bedrijfswoningen op de Hogeweg 170, 174 en 176 vervangen de bestaande gevoelige bestemming wonen. Er is daardoor geen sprake van inperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven omdat er vanuit het perspectief van de bedrijven geen nieuwe gevoelige bestemmingen worden toegevoegd.

Beoordeling aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Te beoordelen situatie

Voor zowel de bedrijfswoning op Hogeweg 170, als de bedrijfswoning op 174 en 176 moet afzonderlijk getoetst worden in welke mate voldaan kan worden aan de richtafstanden. Hiervoor hebben wij de bedrijfswoningen onderling getoetst, aangezien bedrijfswoningen niet beschermd worden tegen mogelijke hinder van het eigen bedrijf, maar wel tegen hinder van andere aanwezige bedrijven. Daarnaast zijn ook ten noorden en ten zuiden bedrijven aanwezig en zal rekening gehouden moeten worden met de bestemming bedrijven van Hogeweg 178.

In onderstaande afbeelding is de ligging van de bedrijfswoningen onderling weergegeven inclusief de milieucategorie van het betreffende bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0014.png"

Afbeelding ligging bedrijfswoningen die onderling getoetst worden met in groen de milieucategorie

In onderstaande afbeelding is de ligging weergegeven van Hogeweg 178 en de bedrijven ten noorden van de nieuwe bedrijfswoningen. Voor al deze bedrijven geldt dat maximaal categorie 3.2 is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0015.png"

Afbeelding ligging te toetsen bedrijfswoningen (170, 174 en 176) t.o.v. bedrijven ten noorden t.o.v. 178

Tot slot is in onderstaande afbeelding de ligging van de bedrijven ten zuiden van de bedrijfswoningen weergegeven. De maximale milieucategorie die hiervoor is toegestaan is categorie 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0016.png"

Afbeelding ligging bedrijven Zuid t.o.v. te toetsen bedrijfswoningen (170, 174 en 176)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0017.png"

Tabel toetsing bedrijfswoningen Hogeweg 170, 174 en 176 aan richtafstanden omliggende bedrijven

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de richtafstand ten opzichte van de bedrijven aan de Hogeweg 172 en Hogeweg 178 niet behaald wordt. Aangezien het gaat om richtafstanden en daarbij de richtafstanden niet zonder meer toepasbaar zijn voor bedrijfswoningen op bedrijventerreinen, kan alsnog sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hieronder zijn wij voor de Hogeweg 172 en de Hogeweg 178 ingegaan op de specifieke situatie.

Hogeweg 172

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan op de Hogeweg 172. Hierbij hoort voor gemengd gebied een richtafstand van 50 meter. Gezien de ligging van de Hogeweg 172, direct grenzend aan Hogeweg 174, is het feitelijk niet mogelijk om een bedrijf te vestigen op deze locatie in categorie 3.2, tenzij hierbij geen enkele milieuhinder zal ontstaan. Naast de maximale toegestane planologische situatie hebben we ook gekeken naar de feitelijke situatie. Hieruit blijkt dat het bedrijf einFach Deutsch is gevestigd op de Hogeweg 172. Dit is een eenmanszaak in studiebegeleiding, vorming en onderwijs en detailhandel via internet in vrijetijdsartikelen (dropshipping). Op basis van de SBI code 85599 en 47916 wordt dit bedrijf ingedeeld in milieucategorie 3.1 omdat het bedrijf valt in dezelfde categorie als postordebedrijven. Gezien het feit dat het gaat om een eenmanszaak en het gaat om dropshipping is te verwachten dat de hinder niet vergelijkbaar is met postordebedrijven, maar dat de daadwerkelijke hinder eerder vergelijkbaar is met categorie 1, waarvoor een richtafstand geldt van 0 meter.

Hogeweg 178

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan op de Hogeweg 178. Hierbij hoort voor gemengd gebied een richtafstand van 50 meter. Gezien de ligging van de Hogeweg 178 op korte afstand van Hogeweg 176, en Hogeweg 174 is het feitelijk niet mogelijk om een bedrijf te vestigen op deze locatie in categorie 3.2, tenzij de milieuhinder van het bedrijf vergelijkbaar is met maximaal milieucategorie 2. Naast de maximale toegestane planologische situatie hebben we ook gekeken naar de feitelijke situatie. Hieruit blijkt dat het bedrijf E&P B.V. is gevestigd op de Hogeweg 178. Dit is een beleggingsinstelling. Dit type bedrijven wordt ingedeeld in milieucategorie 1, waarbij de richtafstand in gemengd gebied 0 meter bedraagt en er geen hinder te verwachten is bij de bedrijfswoningen aan de Hogeweg 176, 174 en 170.

Conclusie

De realisatie van de autowasserij aan de Hogeweg 170 valt in bedrijfscategorie 2. Deze categorie is geborgd in de planregels in artikel 3.1. De daarbij horende richtafstand ten aanzien van gevoelige functies bedraagt 10 meter in gemengd gebied. In de directe omgeving van het perceel zijn zeven gevoelige functies aanwezig. De richtafstand wordt in alle gevallen gehaald, waardoor de voorgenomen ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staat.

Voor de realisatie van de bedrijfswoningen aan de Hogeweg 170, 174 en 176 is getoetst of deze gevoelige functie de bedrijfsvoering van aanwezige bedrijven onevenredig beperkt. Dit is niet het geval aangezien de bedrijfswoningen in de plaats komen van de huidige bestemming wonen. Vanuit het perspectief van de aanwezige bedrijven wordt er daardoor geen nieuwe gevoelige bestemming toegevoegd en zal er ook geen sprake zijn van inperking van de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven.

De toetsing of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gedaan door te toetsen aan de richtafstanden voor de maximale planologische situatie. Hieruit bleek dat niet voldaan kon worden aan de richtafstanden voor de bedrijven aan de Hogeweg 172 en 178. Op basis van de feitelijke situatie is de functiewijziging van woningen naar bedrijfswoningen inpasbaar. Daarnaast kunnen de richtafstanden niet zondermeer worden toegepast bij bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Zeker als het gaat om een historisch gegroeide situatie, zoals hier het geval is, kan een lagere kwaliteit van woon- en leefklimaat geaccepteerd worden.

Binnen het bestemmingsplan is er een mogelijkheid om af te wijken van de toegestane bedrijfsactiviteiten welke genoemd staan in de ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’, zie navolgend artikel uit het geldende bestemmingsplan.

Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.1 (bedrijven toegestaan in de categorie 1 tot en met 3.2 zoals aangeduid in de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten) voor het toestaan van bedrijven in een hogere categorie van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel andere bedrijven toestaan die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten maar daarmee vergelijkbaar zijn voor wat betreft de aard en de omvang van de effecten naar de omgeving, zoals bedoeld in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering", uitgave 2009.
  • a. Een bedrijf uit een milieucategorie toegestaan volgens de milieuzone kan niet worden toegelaten als de milieueffecten groter zijn dan de effecten uit de milieucategorie voor deze milieuzone.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen.

Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico van 1.0 10-6 /jr dient volgens het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) gehanteerd te worden als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
  • Het Groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Relatie met voorliggend plan

In de omgeving van de projectlocatie zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. De locatie ligt wel binnen de zone van transportroutes voor gevaarlijke stoffen (A28, en spoorlijn AmersfoortApeldoorn) en een buisleiding. Door onderzoeksbureau AVIV is daarom in oktober 2022 onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (zie bijlage 2). De conclusies worden hieronder weergegeven.

Plaatsgevonden risico

Voor wat betreft de hogedruk aardgasleiding vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de planlocatie weliswaar binnen het invloedsgebied van de snelweg ligt, maar buiten de 200 m zone waarbinnen verantwoording afgelegd dient te worden over de hoogte van het groepsrisico.

Voor wat betreft de hogedruk aardgasleiding in zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico groter dan 10% van de oriëntatiewaarde, maar neemt het niet toe door de voorgenomen ontwikkeling. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Verder kan worden gesteld het plangebied buiten de belemmeringenstrook van de dat de hogedruk aardgasleiding ligt.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Verkeer

De opgave van het autowasplein resulteert in een gemiddelde verkeersproductie van 644 motorvoertuigen per werkdag. Voor de verkeersafwikkeling zijn de spitsuren bepalend. Er worden voor deze ontwikkeling in een gemiddeld ochtendspitsuur 12 aankomsten en 10 vertrekken verwacht, in een gemiddeld avondspitsuur zijn dat 27 aankomsten en 29 vertrekken.

De verkeerskundige analyse (Bijlage 5) wijst uit dat deze hoeveelheid verkeer weliswaar leidt tot een toename van verkeer op het verkeerssysteem, maar dat de te verwachten extra verkeersstromen als gevolg van deze ontwikkeling slechts marginaal effect hebben op de afwikkeling op het omliggende wegennet. Het verkeer kan in de toekomst op een acceptabele wijze worden afgewikkeld.

Voor de bedrijfswoningen aan de Hogeweg 174 en 176 is en blijft de verkeerssituatie ongewijzigd.

4.6.2 Parkeren

De voor het autowasplein benodigde parkeerplaatsen zijn op eigen terrein voorzien. Voor het autowasplein is sprake van 10 fte plaatsen. Gelijktijdig is maximaal 80% van het personeel aanwezig en komt/gaat bovendien 60% van het personeel met de auto. Volgens de nota parkeernormen dient het autowasplein te voorzien in 5 parkeerplaatsen voor het personeel. Deze parkeerplaatsen zijn voorzien op de halfverhardingsstrook langs de Wiekenweg. Daarnaast zijn 2 parkeerplaatsen voor bezoekers van leveranciers nodig. Deze zijn tussen wasbox 23 en de inrit van het autowasplein voorzien. Het autowasplein voorziet in totaal in 8 parkeerplaatsen en voldoet daarmee aan de nota parkeernormen.

Ter plaatse van de bedrijfswoning behorende bij het autowasplein aan de Hogeweg 170 zijn volgens de nota parkeren 2 parkeerplaatsen noodzakelijk (woning is groter 160 m² bvo en heeft parkeernorm van 1,7 pp/woning + 0,3 pp/woning voor bezoekers). Op het terrein van de bestaande woning respectievelijk toekomstige bedrijfswoning is een dubbele parkeerplaats aanwezig die tevens voorzien is van een lange oprit.

Zowel het autowasplein als ook de bijbehorende bedrijfswoning voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid. Voor de bedrijfswoningen aan de Hogeweg 174 en 176 is en blijft de parkeersituatie ongewijzigd. Mochten zich andere bedrijven vestigen op deze percelen, dan dient te worden voldaan de nota parkeernormen zoals opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.7 Bodem

4.7.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.7.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.7.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2002 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het plangebied in de kwaliteitszone "buitengebied" B6/T6/O6. Volgens deze nota is de verwachting dat zowel de boven- als ondergrond voldoen aan de kwaliteitsklasse landbouw/natuur. Daarnaast zijn er bij de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD) geen bodemverontreinigingen van de locatie bekend. De locatie is daarmee geschikt voor de nieuwe bestemming.

Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

4.7.4 Bodem in relatie tot het plangebied

Voor dit gebied geldt tevens dat mocht een omgevingsvergunning worden aangevraagd het laten uitvoeren van een bodemonderzoek niet altijd noodzakelijk is. Wel dient dan uit een historisch onderzoek, dat voldoet aan de NEN5725, te blijken dat de locatie onverdacht is voor een bodemverontreiniging.

In principe kan wel worden gesteld dat, gezien het bovenstaande en mede in acht genomen dat de bestemming niet gevoeliger wordt en mits er geen graafwerkzaamheden in de bodem plaats vinden, geen bodemonderzoek noodzakelijk is.

Daarnaast kan het wel zo zijn dat, mocht er zich een bedrijf vestigen dat potentieel bodembedreigende activiteiten uitvoert, er mogelijk een zogenaamd 0-situatie onderzoek vanuit de Wet milieubeheer noodzakelijk is.

4.8 Geluid

4.8.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.8.2 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel hieronder).

Tabel: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.8.3 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

4.8.4 Geluid in relatie tot het plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan is het wegverkeerslawaai van belang. In het bestemmingsplan 'Entreegebied De Wieken Zuid' is qua wegverkeerslawaai reeds rekening gehouden met een bedrijf in de milieucategorie 3.2.

Het plangebied ligt niet in de zone van spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen. Wel is de vestiging van het autowasplein meldingsplichtig en valt het onder het Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen”, ook wel het Activiteitenbesluit genoemd.

Omdat het voorliggende plan voorziet in het gebruik het perceel met woonbestemming als bedrijfsterrein met bijbehorende bedrijfswoning, is hiervoor een wijziging van het bestemmingsplan nodig.

Resultaten akoestisch onderzoek

Door Eventacoustics BV is een akoestisch onderzoek (zie bijlage 3) uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de omgeving ten gevolge van een geplande activiteit in de vorm van een geplande carwash met 22 doe-het-zelf wasboxen en 20 stofzuigers aan de Hogeweg 170 te Amersfoort. Doel van het akoestisch onderzoek is inzicht te geven in de akoestische inpasbaarheid in het kader van een goede ruimtelijke ordening en in het kader van een omgevingsvergunning.

Hiertoe is de geluidbelasting berekend op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten (woningen). De op deze punten bepaalde geluidbelasting is getoetst aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de berekende waarden ook vergeleken met de richtwaarden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Op basis van de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering geldt voor een autowasserij in een gemengd gebied een afstand van 10m voor geluid. Alle woningen van derden staan op grotere afstand. Het plan kan, inclusief het parkeergeluid en geluid van dichtslaande autoportieren, aan de geldende langtijdgemiddelde en maximale grenswaarden uit de wet milieubeheer (Activiteitenbesluit) voldoen, waardoor er op grond van de directe hinder geen bezwaren ontstaan. Het plan kan, inclusief het parkeergeluid en geluid van dichtslaande autoportieren, voldoen aan de langtijdgemiddelde en maximale streefwaarden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor een gemengd gebied, waardoor er op grond van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaren ontstaan.

Het plan kan aan de grenswaarde uit de circulaire “Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting” voldoen, waardoor op grond hiervan geen bezwaren ontstaan.

Wet geluidhinder en goede ruimtelijke ordening

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn wegen en de daarbij behorende geluidszones aanwezig. Binnen het plangebied worden echter geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder geprojecteerd bij de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan, zodat de toepassing van de Wet geluidhinder niet relevant is.

Ook buiten de wettelijk geluidzones worden geen geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd, zodat ook in het kader van goede ruimtelijke ordening geen aandacht behoeft te worden besteed aan geluid van wegverkeerslawaai.

In het akoestisch onderzoek, d.d. 28 juni 2021, is uitgegaan van 22 doe-het-zelf wasboxen en 20 stofzuigers. Inmiddels is dit aangepast naar 24 wasboxen en 10 stofzuigerplaatsen. Het is niet de verwachting dat dit tot een andere conclusie leidt.

4.9 Ecologie

Voor het vaststellen van een ruimtelijk plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.

De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.

4.9.1 De Wet natuurbescherming: Natura 2000

De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.

Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.

Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.

Op grond van de Wet natuurbescherming is er door middel van het afgeven van een vergunning toestemming nodig voor het realiseren van een project, als het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden kan aantasten of als het tot verslechtering van de kwaliteit van habitattypen of leefgebieden van soorten kan leiden. Dat kan het geval zijn als een project tot een toename van stikstofdepositie leidt op habitattypen of in leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof. Voor de Veluwe geldt dat er sprake is van stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden van soorten en overschrijding van Kritische Depositie Waarden.

De afgelopen jaren was het Programma Aanpak Stof (PAS) het kader waarbinnen op grond van de Wet natuurbescherming toestemming werd verleend voor uitvoering van projecten met toename van stikstofdepositie. Omdat de Raad van State het PAS in mei 2019 vernietigd heeft als toestemmingsbasis voor projecten, is dat niet meer mogelijk.

De toetsingskaders voor de nieuwe situatie waarin het PAS niet meer gebruikt kan worden zijn in ontwikkeling. Op dit moment is het zo dat geen enkele toename van stikstofdepositie in Natura 2000- gebieden is toegestaan. Op grond van het stappenplan Toestemmingverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten is er geen vergunning in het kader van Wet natuurbescherming nodig als het projecteffect 0,00 mol N/ha/jaar is.

4.9.2 Relatie tot dit plangebied

Op de locatie van de Happy Duck is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. De resultaten en rapportage van het onderzoek zijn toegevoegd als Bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna (2023).

Uit de Quickscan is gebleken dat het plangebied niet binnen Natura 2000-gebied is gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Arkem-heen op ruim 7 kilometer afstand. Gezien deze afstand zijn negatieve gevolgen voor instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden als gevolg van de het plan uitgesloten, met uitzondering van stikstof. Een stikstofberekening kan hierover uitsluitsel geven. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 4.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natuurnetwerk Nederland (NNN), Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op ca. 200 meter afstand. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van directe aantasting van het NNN. Evenmin is er sprake van indirecte effecten (zoals verstoring door licht of geluid) die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vervolgstappen in het kader van het NNN zijn niet aan de orde.

4.9.3 De Wet natuurbescherming: Soortenbescherming

De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • § 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4)

Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.

  • § 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9)

Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

  • § 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11)

Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing,
  • er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang,
  • er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort.

Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.

4.9.4 Relatie tot dit plangebied

Op de locatie van de Happy Duck is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. De resultaten en rapportage van het onderzoek zijn toegevoegd als Bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna (2023).

Uit de Quickscan is gebleken dat het te slopen bijgebouw ter plaatse van de Hogeweg 170 geen geschikte (potentiële) verblijfsplaatsen voor vleermuizen bevat. In de woning en in de te slopen aanbouw kunnen zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis niet worden uitgesloten. Aantasting van verblijfplaatsen van vleermuizen kan naar aanleiding van de plannen niet worden uitgesloten. Verlichting van het terrein kan tevens effect hebben op de (potentiële) verblijfplaatsen in het te behouden woonhuis. Er is geen sprake van (schade aan) essentiële vliegroutes of foerageergebieden. Vervolgstappen ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen zijn noodzakelijk.

Het plangebied biedt geen nestgelegenheid voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten (zoals huismus of gierzwaluw). Er is geen sprake van verlies van (potentiële) nesten of essentieel leefgebied van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. Wel vormen groenelementen in het plangebied geschikt broedbiotoop voor diverse overige vogelsoorten (zonder jaarrond beschermd nest).

Binnen het plangebied zijn exemplaren van de teunisbloem aangetroffen. Deze plantensoort is één van de waardplanten van de beschermde teunisbloempijlstaart (een nachtvlinder). Door herinrichting van het terrein kan aantasting van voortplantings- en overwinteringsplaatsen van de teunisbloempijlstaart niet worden uitgesloten. Nader onderzoek naar de functie van het plangebied voor teunisbloempijlstaart is noodzakelijk.

De aanwezigheid van (vaste) rust- of verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van beschermde overige zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, overige ongewervelden en flora wordt op basis van verspreidingsgegevens en beoordeling van het habitat tijdens het veldbezoek uitgesloten, met uitzondering van soorten als egel, wezel, bruine kikker en gewone pad, waarvoor in de provincie Utrecht een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze vrijgestelde soorten is wel de wettelijke zorgplicht van toepassing.

Vervolgstappen

Het aanvullende onderzoek naar de functie van het plangebied als verblijfsplaats voor vleermuizen wordt in kaart gebracht en zal bij vaststelling van dit bestemmingsplan worden verwerkt. Hetzelfde geldt voor het aanvullende onderzoek naar voortplantings- en overwinteringsplaatsen van teunisbloempijlstaart.

4.9.5 Bomen

Middels een Boom Effect Rapportage (BER) zijn alle aanwezige bomen en hun conditie op de locatie van de Happy Duck in beeld gebracht (zie bijlage 7 en bijlage 8). Tijdens een nulmeting zijn 16 (particuliere) bomen waargenomen en hebben een functie als tuinboom of markering van de inrit. De bomen hebben geen bijzondere gemeentelijke beleidsstatus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0018.png"

Nulmeting bomen en boomkwaliteit (groen = goed; blauw = voldoende; oranje = onvoldoende)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0019.png"

Bomen in relatie tot ontwerp autowasplein

Van de 16 in kaart gebrachte bomen kunnen met de realisatie van de Happy Duck 12 bomen niet worden gehandhaafd. Van deze 12 bomen zijn 6 bomen van onvoldoende kwaliteit en daarmee ook niet behoudenswaardig aangezien deze geen lange levensverwachting hebben.

Compensatie

Om de te kappen bomen te compenseren worden 14 nieuwe bomen in het plangebied geplant.

4.9.6 Groencompensatie

Zoals in paragraaf 3.2.4 aangegeven dient het voorliggende plan te voldoen aan het gemeentelijke groencompensatiebeleid. Voor de inpassing van het autowasbedrijf is een invultabel ingevuld, waarbij scores op het gebied van omgeving, gebouw en verblijven zijn berekend (zie invultabel in bijlage 9). De te nemen maatregelen als gevolg van de groencompensatie(score) zijn verwerkt in de terreininrichting in bijlage 10. Zo zijn er diverse groentypen in het ontwerp toegepast en wordt er bij de technische ruimte gevelgroen aangebracht. Ten slotte worden nestvoorzieningen voor de gierzwaluw en de huismus aangebracht.

Het realiseren van het autowasplein wordt volgens het groencompensatiebeleid voldoende gecompenseerd.

4.10 M.e.r. beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het ruimtelijk plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het ruimtelijk plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling
kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Relatie met voorliggend plan

Er geldt een m.e.r.-(beoordelings)plicht indien er met voorgenomen ontwikkeling activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. Met de voorgenomen ontwikkeling van een autwasplein en het omzetten van de reguliere burgerwoningen tot bedrijfswoningen worden er geen activiteiten mogelijk gemaakt welke onderdeel uitmaken van C en D van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet van toepassing.

Conclusie

Hoewel er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, kan uit onderzoek naar de verschillende milieuaspecten, zoals in de voorgaande paragrafen is weergegeven, worden geconcludeerd dat er met voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.11 Archeologie

4.11.1 Beleid

Als gevolg van het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 is vervallen. Een deel van de Monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Een ander deel, het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van het in werking treden de Omgevingswet, is in het overgangsrecht van de Erfgoedwet bepaald dat de regels met betrekking tot archeologie uit de Monumentenwet 1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, waaronder de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening blijven dus onverminderd van kracht.

Archeologische beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld. In 2020 heeft er een update plaatsgevonden van de archeologische beleidskaart.

De archeologische beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.11.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting (Archeologie waarde 3). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 100m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0021.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied (rood omkaderd) en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.

Archeologische verwachtingen

Gelet op de landschappelijke, historische en archeologische gegevens van het gebied kunnen resten aanwezig zijn uit het Mesolithicum, de IJzertijd, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Om deze verwachting te toetsen dient een Inventariserend Veldonderzoek middels Proefsleuven te worden uitgevoerd.

Conclusie

Tijdens het archeologisch vooronderzoek dienen de eisen zoals geformuleerd in het Programma van Eisen (IVO-P Hogeweg 170, datum 8-12-2022) te worden gevolgd. Aan de hand van dit onderzoek zal worden bepaald of er een vervolgonderzoek moet plaatsvinden, of dat de archeologische resten zo waardevol zijn dat behoud van de resten ter plaatse (in situ) nodig is. Een laatste mogelijkheid is dat het gebied kan worden vrijgegeven voor archeologisch vervolgonderzoek. De resultaten en het advies over een eventueel vervolg zal in een rapport worden vastgelegd. Dit rapport moet bij de vergunningaanvraag worden bijgevoegd.

Zodra het gebied is vrijgegeven van niet gesprongen explosieven, zal bovenstaand archeologisch onderzoek in gang worden gezet. Dit staat de haalbaarheid van voorgenomen ontwikkeling en het bestemmingsplan niet in de weg.

4.12 Conventionele explosieven

De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden (Explosieven in grond en water).

Voorliggend plangebied in relatie tot conventionele explosieven

Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat er sprake is van een hoog risicoprofiel ter plaatse van het plangebied. Onderzoek naar niet gesprongen explosieven is daarom noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00217-0201_0022.png"

Uitsnede kaart niet gesprongen explosieven (plangebied zwart omlijnd)

Voordat er werkzaamheden uitgevoerd gaan worden wordt er in opdracht van de initiatiefnemer een OCE (Opsporen Conventionele Explosieven) onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft als doel om te bepalen of er voorafgaand aan de start van de werkzaamheden, benaderings-, identificatie- en explosieven ruimingwerkzaamheden dienen plaats te vinden. Dit om de veiligheid tot een maatschappelijk aanvaardbaar risico te waraborgen.

Conclusie

Voordat de werkzaamheden uitgevoerd gaan worden wordt er onderzoek gedaan naar niet gesprongen explosieven. Dit staat de haalbaarheid van voorgenomen ontwikkeling en het afwijken van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.13 Kabels en leidingen

Op 6 september 2022 is een KLIC-melding voor het plangebied gedaan. Hieruit blijkt dat in en in de directe nabijheid van het plan één of meerdere 'buisleidingen met gevaarlijke inhoud' aanwezig zijn. N.V. Nederlandse Gasunie is hiervan de netbeheerder. In verband met de importantie van deze buisleiding(en) dient de Gasunie als belanghebbende netbeheerder in een vroegtijdig stadium betrokken te worden bij elke mogelijke planvorming die van invloed is of kan zijn op de veilige, ongestoorde en duurzame ligging van de door Gasunie beheerde buisleiding(en).

De desbetreffende leiding is in het kader van externe veiligheid onderzocht, zie hiervoor paragraaf 4.5.

4.14 Duurzaamheid

4.14.1 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Zoals in paragraaf 3.2.3.7 reeds vermeld is duurzaamheid in dit bestemmingsplan verankerd door het duurzaamheidsconcept van het autowasbedrijf van de Happy Duck. Per duurzaamheidsapect wordt hieronder het concept van de Happy Duck toegelicht.

Energie

Happy Duck is een Nederlands bedrijf opgericht in 2015 in de cleantech sector. Het bedrijf ontwikkelt en produceert innovatieve en schone technieken en past deze toe in de autowasbranche. De vormen van technologie dragen bij aan een schoner milieu, duurzaam hergebruik van grond- en afvalstoffen en vergroting van productiviteit en efficiëntie, terwijl kosten, energiegebruik en afval verminderen.

Het bedrijfsproces van Happy Duck is gasloos ingericht. Een belangrijke missie van het bedrijf is het verkleinen van zijn eigen ecologische voetafdruk en die van zijn wassende klanten die jaarlijks 140.000 wassingen komen doen. Door de gekozen bedrijfsvorm komt het slib niet meet in het milieu terecht.

Het bedrijf is in grote mate zelfvoorzienend doormiddel van eigen opgewekte duurzame energie. Voor het autowasplein is een hybride energie systeem ontwikkeld. Het bestaat uit een door waterstof gevoede brandstof cel, ruim 200 zonnepanelen en 10 zonneboilers en een gigabatterij. Voor het autowasbedrijf is het volgende duurzame concept ontwikkeld:

  • Hoofdmoot van de benodigde energie gaat geleverd worden door 200 duurzame EV-panelen die op het dak van de technische ruimte en langs de randen van de wasboxen worden geplaatst;
  • Bij omzetting van de ene energievorm in de andere zijn er altijd verliezen. Daarom wordt een deel van het benodigde warme water met direct zonlicht gevoede zonneboilers te genereren;
  • Aangezien continuïteit in de energievoorziening van groot belang is voor de bedrijfsvoering en er geen “Hick up” of onderbreking mag plaatsvinden hiervan is met Fountain Fuel de ontwikkelaar van het waterstof tankstation naast de locatie van Happy Duck op de Wiekenweg een overeenkomst gesloten waarbij zij de benodigde waterstof gaan leveren. De waterstof wordt middels een brandstofcel omgezet in elektra;
  • Er wordt een elektrische Gigacel geplaatst waarin elektra wordt opgeslagen. Deze Gigacel heeft meerder functies. Aangezien terug levering van opgewekte elektra aan het elektranet niet meer mogelijk is door de regels van de Stedin gaat het overschot van de door de EV-panelen geproduceerde elektra in de Gigacel opgeslagen worden. De elektra welke opgewekt wordt door de waterstof gevoede brandstofcel gaat in de gigacel opgeslagen worden. De Gigacel gaat als energiebuffer werken die de fluctuaties en discrepantie tussen energievraag en opwekking opvangen.

Circulaire economie en circulair bouwen

Om te voorkomen dat er kostbaar drinkwater voor het wassen van de auto's wordt gebruikt, wordt het waswater van een bron onder de aardlagen waarboven de droogte zich manifesteert opgepompt. Hierover vindt nog nader overleg plaats met de gemeente. Dit water wordt vervolgens gefiltreerd en naar de rioolwaterzuivering afgevoerd. Hoewel het bedrijfsproces van Happy Duck er volledig op is ingericht om het gereinigde productie water verantwoord terug te leveren aan de natuur, is dat onder de huidige regelgeving niet toegestaan.

Happy Duck is een bedrijf dat constant blijft innoveren. Het ligt daarom ook in de lijn der verwachtingen dat er op steeds energie zuiniger manieren geproduceerd gaat worden. Het is de verwachting dat het bedrijf over enkele jaren een energieoverschot bereikt en wil dit dan aan derden leveren.

Om het cradle to cradle principe vorm te geven heeft Happy Duck tijdens de ontwikkeling van het wasplein de volgende keuzes gemaakt:

  • de waspleinen van Happy Duck worden opgebouwd uit herbruikbare materialen en zijn grotendeels demontabel;
  • de vloeistofdichte vloeren en funderingen worden van gewapend beton gemaakt, deze onderdelen kunnen na beëindiging van het bedrijf gescheiden worden waarbij het ijzer kan worden omgesmolten en hergebruik';
  • het overgebleven beton kan als toeslagstof in de wegenbouw maar ook fijngemalen in de baksteenindustrie worden hergebruikt;
  • de technische ruimte wordt opgebouwd als houtskelet bouw met enkel herbruikbare materialen als beton en ijzeren kolommen voor de stevigheid;
  • voor de gevelbekleding worden zeer duurzame houten panelen gebruikt die gebaseerd zijn op het principe van Shou Sugi Ban, dit is een Japanse methode van verduurzamen waardoor er geen oppervlakte behandeling meer nodig is om de panelen tegen de weerselementen te behoeden;
  • isolatie van de gevels zal geschieden met natuurlijke Bio-based schapenwol welke als restproduct van de alpenweiden overblijft;
  • de vloeren en het dak van de technische ruimte worden geisoleerd met natuurkurk welke van de kurkeik geoogst wordt, het grote voordeel hiervan is dat de opgeslagen CO2 in de kurk blijft zitten en niet in het milieu terecht komt;
  • de stalen opbouw van de wasboxen bestaat uit RVS die niet met de zeer milieu onvriendelijk galvanisatie methode verduurzaamd hoeft te worden, het RVS is volledig recycelbaar;
  • de wanden van de wasboxen bestaan volledig uit glas welk ook uitstekend recyclebaar is;
  • de bestrating wordt aangelegd met straatbakstenen deze zijn vervaardigd uit klei, een natuurproduct, ten opzichte van betonmaterialen gaan ze in uiterlijk niet achteruit maar worden zelfs mooier in de loop der jaren daardoor wordt de behoefte om ze te vervangen kleiner.

Klimaatbestendigheid, groen, natuur inclusief en biodiversiteit

De waspleinen van Happy Duck kenmerken zich door een maximale vorm van klimaatadaptief bouwen voor zover mogelijk binnen het bedrijfsmodel. Het regenwater van de daken en de bestrating wordt opgevangen in filtratiekratten en aquaflowsystemen waardoor het duurzaam teruggegeven wordt aan het milieu.

De infiltratiebakken krijgen een overstort naar de greppel die aan de kant van de Hogeweg ligt. Bij stortbuien kan het water daardoor snel en zeker afgevoerd worden indien de maximale capaciteit van de infiltratiekratten overschreden worden.

De groene inrichting van het terrein is afgestemd op structuren die buiten het plangebied aanwezig zijn. Zo wordt langs de Hogeweg de laanstructuur van eiken doorgezet en aan de zijde van De Schakelaar de groen – blauwe structuur uit het zuidelijk gelegen Bloeidaal. Structuren die bestaan uit gebiedseigen (inheemse) beplanting, enerzijds eiken en anderzijds een houtwal van els met onderbegroeiing.

Deze groene structuren worden aangelegd met inheems gekweekt plantmateriaal die volgens studies aantrekkelijker is voor insecten dan niet inheems gekweekte en niet autochtone soorten. Het genetisch materiaal van inheemse planten heeft een grotere diversiteit dan dezelfde planten uitheems gekweekt. Omgaan met een veranderend klimaat (hitte en droogte) zit ook in de genen van inheemse planten. Vele zijn immers de afgelopen 10.000 jaar gemigreerd vanuit andere klimaatzones en blootgesteld aan veranderend klimaat.

De groene inrichting sluit dus niet alleen aan op potentieel natuurlijke soorten, ze draagt bij aan biodiversiteit door meer insectensoorten aan te trekken en is beter bestand tegen klimaatverandering. Het overige groen wordt ook aangelegd met inheemse plantmateriaal en zaaigoed. Zo zullen ouderwetse soorten fruitbomen worden geplant en een natuurlijke kruidenvegetatie worden aangelegd. Die laatste wordt afgestemd op de aanwezige grondsoort en gewonnen uit inheems zaad. De enige dissonant in de groene inrichting is de soort haag. Vanuit het beeldkwaliteitsplan wordt beuk voorgeschreven maar veldesdoorn is beter bestand tegen droogte. Daarnaast is deze esdoornsoort inheems en voorgesteld wordt om beuk in te wisselen voor veldesdoorn.

De wasboxen zelf zorgen door het wassen met de spuit lansen en de daarbij ontstane waterverneveling voor een verkoelend effect. En vormen zo een tegenwicht voor de opwarming die van de stedelijke bebouwing hitte eilanden maakt. Het dak en de gevels van de technische ruimte wordt donker uitgevoerd waardoor deze veel warmte absorberen. Door het oppompen van het bronwater is er in de technische ruimte en de verblijfsruimten van de werknemers geen energieverslindende airco nodig. Het opgepompte water heeft altijd dezelfde lage temperatuur van 7 a 8 graden en zorgt daarmee op een zeer duurzame manier voor een uiterst gelijkmatige temperatuur van de ruimtes waar het doorheen geleid en in opgeslagen wordt.

In de paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de aspecten groen, natuurinclusief bouwen en biodiversiteit.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

5.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

5.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functie-, gebieds-, en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen.

5.2.1.1 Bedrijventerrein

Binnen het plangebied zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 tot en met 3.2. De toegestane categorie is met aanduiding op de verbeelding aangeduid. Bedrijven als genoemd in onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (zogenaamde grote lawaaimakers zijn niet toegestaan. Afwijkingsmogelijkheden zijn er onder meer voor het vergroten van het bebouwingspercentage en voor het bouwen op de perceelsgrens.

5.2.1.2 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

Het voorliggende plangebied is een gebied met een hoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 2" opgenomen.

Categorie 2 kent de ene hoogste bescherming. Een archeologisch onderzoeksrapport dient te worden overlegd bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 100 m².

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een nieuw bestemmingsplan is de gemeente verplicht een exploitatieplan vast te stellen (Wro art. 6.12) tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In het voorliggende geval is het kostenverhaal anderszins verzekerd omdat de gemeente eigenaar is van de grond en het kostenverhaal via de uitgifteprijs wordt geregeld.

Met de initiatiefnemer van de Happy Duck wordt een overeenkomst tot gronduitgifte gesloten.

Het plangebied ligt in het gebied van de grondexploitatie Wieken-Vinkenhoef . Doormiddel van de gronduitgifte en een bijdrage uit de algemene middelen is het gemeentelijke kostenverhaal en daarmee de door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten gedekt.

6.2.1 Conclusie

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 1 te volgen omdat het om een bestemmingsplanherziening gaat waarbij de beoogde ontwikkeling een beperkt karakter heeft en zich afspeelt op een beperkt stuk grondgebied in eigendom van de gemeente. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.

6.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan raakt geen rijks- of provinciaal belang. Daarom is het conceptontwerp niet om advies naar het rijk of provincie gestuurd.

6.3.4 Afstemming bewoners en omwonenden

Omwonenden zijn vanaf 2017 reeds betrokken en geïnformeerd bij de ontwikkeling van de percelen aan de Hogeweg 170 - 176 (even nummers). Omwonenden hebben toen aangegeven de woningen aan de Hogeweg te willen behouden omdat hiermee het landelijke- en woonkarakter van dit deel van de Hogeweg blijft behouden. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt aan deze wens vastgehouden.

Daarnaast zijn omwonenden schriftelijk over de vooraankondiging van dit bestemmingsplan geïnformeerd.

6.3.5 Ontwerpbestemmingsplan

Het college van burgemeester en wethouders heeft op PM ingestemd met het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan, en gelijktijdig het ontwerp beeldkwaliteitsplan en de ontwerp omgevingsvergunning. Vervolgens is de raad hierover geïnformeerd met een raadsinformatiebrief. De raad had vervolgens tot en met PM de tijd om, wanneer dit wenselijk werd geacht, het plan te agenderen voor bespreking in de commissie Omgeving.

PM: wel/niet geagendeerd voor de commissie Omgeving.

Het ontwerpbestemmingsplan kan daarom worden gepubliceerd en ter inzage worden gelegd van donderdag PM tot en met woensdag PM. Gedurende deze periode heeft iedereen de gelegenheid een zienswijze in te dienen over het ontwerpbestemmingplan.

6.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.